Chemie van het leven Flashcards
(28 cards)
Aminozuren
De bouwstenen waaruit eiwitten zijn opgebouwd.
Disachariden
Koolhydraten die bestaan uit twee aan elkaar verbonden monosachariden.
DNA
De code waarin al het erfelijk materiaal van organismen is vastgelegd.
Eiwit
Een natuurlijk polymeer, bestaande uit een keten van aminozuren.
Eiwitsynthese
Het proces waarin eiwitten worden gemaakt via condensatiepolymerisatie, waarbij aminozuren aan elkaar binden op basis van de informatie in het DNA.
Enzym
Eiwit dat ervoor zorgt dat processen in het lichaam sneller verlopen (biologische katalysator).
Enzym-substraat complex
Complex (samengesteld deeltje) dat ontstaat doordat de betreffende stof (substraat) aan het enzym wordt gebonden, waardoor de gekatalyseerde reactie kan plaatsvinden.
Essentiële vetzuren
Vetten die niet door het menselijk lichaam kunnen worden aangemaakt en moeten worden opgenomen door middel van voeding.
Fosfolipiden
Tri-esters van glycerol, waarvan de middelste OH-groep gebonden is aan verbinding waarin een fosfaatgroep voorkomt.
Genetische code
De drieletterige code die bij de eiwitsynthese codeert voor de aminozuren in eiwitten, afgelezen uit het DNA.
Glycerol
Een verbinding met de molecuulformule C3H8O3, die samen met drie vetzuren een vet of olie vormt.
Glycogeen
Een polysacharide die is opgebouwd uit glucose-eenheden, bij mensen en dieren is opgeslagen in de lever en dient als energieopslag.
Koolhydraten
Voedingsstoffen (suikers) die dienen als brand-stof en energieleverancier voor het lichaam.
Monosachariden
Koolhydraten die bestaan uit één sacharide.
Niet-essentiële vetzuren
Vetten die door het lichaam worden gevormd.
Nucleïnezuren
DNA en RNA; natuurlijke polymeren waarin de erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.
Onverzadigde vetten
Vetten waarvan de vetzuren minstens één C=C-binding bevatten.
pH-optimum
De optimale pH voor een enzym, waarbij het enzym het beste werkt.
Polysachariden
Koolhydraten die bestaan uit lange ketens van sachariden.
Primaire structuur van een eiwit
De volgorde van de aminozuren in een eiwit.
RNA
Natuurlijke polymeren die de erfelijke informatie (DNA) vanuit de celkern naar het eiwitproducerende deel van de cel overbrengen.
Secundaire structuur van een eiwit
Eerste vouwing van een eiwit door waterstofbruggen in α-helices (spiraal) en/of β-sheets (plaat).
Substraat
Een stof die met behulp van een enzym in een chemische reactie wordt omgezet.
Temperatuuroptimum
De optimale temperatuur voor een enzym, waarbij het enzym het beste werkt.