Chemie van het leven Flashcards

(28 cards)

1
Q

Aminozuren

A

De bouwstenen waaruit eiwitten zijn opgebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Disachariden

A

Koolhydraten die bestaan uit twee aan elkaar verbonden monosachariden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

DNA

A

De code waarin al het erfelijk materiaal van organismen is vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eiwit

A

Een natuurlijk polymeer, bestaande uit een keten van aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eiwitsynthese

A

Het proces waarin eiwitten worden gemaakt via condensatiepolymerisatie, waarbij aminozuren aan elkaar binden op basis van de informatie in het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Enzym

A

Eiwit dat ervoor zorgt dat processen in het lichaam sneller verlopen (biologische katalysator).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Enzym-substraat complex

A

Complex (samengesteld deeltje) dat ontstaat doordat de betreffende stof (substraat) aan het enzym wordt gebonden, waardoor de gekatalyseerde reactie kan plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Essentiële vetzuren

A

Vetten die niet door het menselijk lichaam kunnen worden aangemaakt en moeten worden opgenomen door middel van voeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fosfolipiden

A

Tri-esters van glycerol, waarvan de middelste OH-groep gebonden is aan verbinding waarin een fosfaatgroep voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Genetische code

A

De drieletterige code die bij de eiwitsynthese codeert voor de aminozuren in eiwitten, afgelezen uit het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Glycerol

A

Een verbinding met de molecuulformule C3H8O3, die samen met drie vetzuren een vet of olie vormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Glycogeen

A

Een polysacharide die is opgebouwd uit glucose-eenheden, bij mensen en dieren is opgeslagen in de lever en dient als energieopslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koolhydraten

A

Voedingsstoffen (suikers) die dienen als brand-stof en energieleverancier voor het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Monosachariden

A

Koolhydraten die bestaan uit één sacharide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Niet-essentiële vetzuren

A

Vetten die door het lichaam worden gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nucleïnezuren

A

DNA en RNA; natuurlijke polymeren waarin de erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.

17
Q

Onverzadigde vetten

A

Vetten waarvan de vetzuren minstens één C=C-binding bevatten.

18
Q

pH-optimum

A

De optimale pH voor een enzym, waarbij het enzym het beste werkt.

19
Q

Polysachariden

A

Koolhydraten die bestaan uit lange ketens van sachariden.

20
Q

Primaire structuur van een eiwit

A

De volgorde van de aminozuren in een eiwit.

21
Q

RNA

A

Natuurlijke polymeren die de erfelijke informatie (DNA) vanuit de celkern naar het eiwitproducerende deel van de cel overbrengen.

22
Q

Secundaire structuur van een eiwit

A

Eerste vouwing van een eiwit door waterstofbruggen in α-helices (spiraal) en/of β-sheets (plaat).

23
Q

Substraat

A

Een stof die met behulp van een enzym in een chemische reactie wordt omgezet.

24
Q

Temperatuuroptimum

A

De optimale temperatuur voor een enzym, waarbij het enzym het beste werkt.

25
Tertiaire structuur van een eiwit
Tweede vouwing van een eiwit in de uiteindelijke drie dimensionale structuur, waarbij verschillende soorten bindingen een rol spelen (H-bruggen, ionbindingen, polaire en apolaire aantrekking, zwavelbruggen).
26
Verzadigde vetten
Vetten waarvan de vetzuren geen C=C-binding bevatten.
27
Vetten
Voedingsstoffen die dienen als reservebrandstof voor het lichaam, opgebouwd uit glycerol en drie vetzuren.
28
Vetzuren
Een keten van ten minste zestien koolstofatomen en een zuurgroep.