Circuit Rouge 21 Flashcards

(90 cards)

1
Q

de acteur

A

l’acteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de actrice

A

l’actrice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de politieagent

A

l’agent de police

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de verzorger

A

l’aide-soignant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de verzorgster

A

l’aide-soignante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de vrachtwagenchauffeur
(vrouwelijk en mannelijk)

A

le camionneur
la camionneuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de kaper

A

le coiffeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de kapster

A

la coiffeuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de kok

A

le cuisinier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de kokin

A

la cuisinière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de elektricien
(vrouwelijk en mannelijk)

A

l’électricien
l’électricienne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de bankmedewerker

A

l’employé de banque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de bankmedewerkster

A

l’employée de banque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de medewerker

A

l’employé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de medewerkster

A

l’employée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de postbode

A

le facteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de tuinman

A

le jardinier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de tuinvrouw

A

la jardinière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de journalist

A

le journaliste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de journaliste

A

la journaliste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de regisseur
(vrouwelijk en mannelijk)

A

le metteur en scène
la metteuse en scène

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de schilder

A

le peintre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de apotheker

A

le pharmacien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de apothekster

A

la pharmacienne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de loodgieter
le plombier
26
de presentator
le présentateur
27
de presentatrice
la présentatrice
28
de cateraar (brengt verschillende hapjes)
le traiteur
29
de verkoper
le vendeur (de)
30
de verkoopster
la vendeuse (de)
31
de omroepster/spreekster
la speakerine
32
de secretaris (vrouwelijk en mannelijk)
le secrétaire la secrétaire
33
het voordeel
l'avantage
34
het nadeel
l'inconvénient
35
het beroep/vak (2)
le métier la profession
36
de baas (2)
le patron le chef
37
saai
ennuyeux, ennuyeuse
38
moeilijk, lastig, zwaar
dur(e)
39
werkloos zijn
être au chômage
40
de werkloze
le chômeur la chômeuse
41
de klant
le client la cliente
42
de collega
le collègue la collégue
43
de baan
l'emploi
44
de job
le job
45
de arbeider (2)
l'ouvrier le travailleur
46
de arbeidster (2)
l'ouvrière la travailleuse
47
de gepensioneerde
le retraité la retraitée
48
het loon
le salaire
49
het werk
le travail
50
de onderneming
l'entreprise
51
de firma
la firme
52
de vergadering
la réunion
53
de fabriek
l'usine
54
Wat doet u als werk? (2)
Qu'est-ce que vous faites dans la vie? Quelle est votre profession?
55
Ik werk als ....
Je travaille comme/ suis ...
56
Ik ben werkloos.
Je suis au chômage.
57
Houd u van je beroep?
Vous aimez votre métier/ votre profession?
58
Ja. Het is super.
Oui. C'est super!
59
Nee, niet echt. Ik ben het beu.
Non, pas vraiment. J'en ai marre.
60
Wat zijn de voordelen?
Quels sont les avantages?
61
Ik hou van het contact met de mensen.
J'aime le contact aves les gens.
62
Ik werk met mijn handen.
Je travaille avec les mains.
63
Ik heb leuke collega's.
J'ai des collègues amusants.
64
Elke dag is anders.
Chaque jour est différent.
65
Het is een creatieve job.
C'est un métier créatif.
66
Ik heb veel verlof.
J'ai beaucoup de congés.
67
Mijn baas is erg vriendelijk.
Mon patron est vraiment gentil.
68
Ik ontvang een auto en een gsm.
J'ai reçu une voiture et un GSM.
69
Het is niet ver van mijn huis.
Ce n'est pas loin de ma maison.
70
En de nadelen?
Et les inconvénients?
71
Het is erg zwaar.
C'est vraiment dur.
72
Het is erg saai.
C'est vraiment ennuyeux.
73
Ik hou niet van de kleren.
Je n'aime pas les vêtements.
74
Ik hou niet van werken in een uniform.
Je n'aime pas travailler en uniforme.
75
Je moet geduldig zijn.
Il faut être patient.
76
Het is veel papierwerk.
Il y a trop d'administration.
77
Ik moet veel werken.
Je dois beaucoup travailler.
78
Ik werk vooral in de nacht.
Je travaille surtout la nuit.
79
Ik heb veel stress.
J'ai beaucoup de stress.
80
Mijn vrouw en ik, we zijn elkaar zelden.
Ma femme et moi, on se voit peu.
81
Ik vind dat ik niet genoeg verdien?
Je trouve que je ne gagne pas assez.
82
Mijn werk en mijn familieleven combineren is moeilijk.
Combiner mon métier et ma vie de famille est difficile.
83
een dokter (2)
un médecin un docteur
84
een brandweerman
un pompier
85
een metselaar
un maçon
86
een taxichauffeur
un chauffeur de taxi
87
88
de verpleger (vrouwelijk en mannelijk)
l'infirmière
89
de burgemeester
un maire
90
een leerkracht (vrouwelijk en mannelijk)
un professeur une professeur