Cluster D3 & D4: Psychiatrie Flashcards
Een psychische stoornis als gevolg van een organische aandoening, vaak bij ouderen heet een (1). Dit wordt gekenmerkt door een stoornis in (2). Volgens de neurotransmitter hypothese ontstaat dit als gevolg van (3).
1= delier
2= orientatie, aandacht en bewustzijn
3= teveel aan dopamine* en tekort aan acetylcholine
- logisch gezien het op psychoses lijkt.
Een aandoening waarbij de vaten in de hersenen steeds minder goed gaan functioneren, en daardoor het brein ook, heet (1).
Een dementievorm die een taalvariant en een gedragsvariant heeft heet (2).
1= vasculaire dementie
2= frontotemporale dementie
De meest typisch aangedane cognitieve functie bij Alzheimer dementie is (1), daarnaast moet voor de diagnose minstens nog een functie zijn aangetast. Een typisch gedraging bij Alzheimer patienten is (2)
1= Geheugen
2= Head turning sign
Een dementievorm waarbij de mate van alertheid en aandacht erg afwisselend is, en er visuele hallucinaties voor kunnen komen heet (1). Opvallend is dat deze patienten ook (2; type klacht) kunnen ontwikkelen.
1= Lewy Body Dementie
2= parkinsonisme
Wat zijn naast de bekende fysieke aandoeningen, ook typische cognitieve stoornissen bij de ziekte van parkinson?
Stoornis in het lange termijn geheugen
Lage verwerkingssnelheid
Welke medicatie kan gebruikt worden bij dementie (met beperkte effectiviteit)?
Cholineesterase inhibitors
(als in acetylcholine?)
Waarin onderscheidt een beperkte neurocognitieve stoornis (MCI) zich van een uitgebreide neurocognitieve stoornis (dementie)?
NPO: tekort niveau vs stoornis niveau
Patient is bij een MCI nog wel zelfredzaam
Stoornissen in vorm van het denken heten (1), stoornissen in inhoud van het denken heten (2)
1= formele denkstoornissen (incoherentie, te letterlijk denken)
2= inhoudelijke denkstoornissen (strookt niet met werkelijkheid, waan)
Een waan waarbij iemand het idee heeft dat alledaagse gebeurtenissen een speciale betekenis hebben heet (1). Een waan waarbij iemand denkt dat een hooggeplaatst persoon verliefd op je is heet (2). Een waan waarbij iemand denkt dat hij van buiten wordt bestuurd heet (3).
1= betrekkingswaan
2= eretomane waan
3= beinvloedingswaan
Het verschil tussen hallucinatie en een pseudo-hallucinatie is dat (1). Pseudo hallucinaties verkleinen de kans op psychose aanzienlijk.
1= bij een pseudo weet men dat het niet klopt, de realiteitstoetsing is intact.
Bij welke aandoening gerelateerd aan hallucintaies of wanen is verslechterd functioneren ook een criterium ?
Psychose/schizofrenie –delier niet
Het kern symptoom van schizofrenie is (1). Net als hallucinaties en wanen wordt dit een (2) symptoom genoemd. Hiernaast bestaan ook (3) symptomen. Voorbeelden hiervan zijn (4).
1= desorganisatie (formele denkstoornis)
2= positief
3= negatieve
4= apathie, alogie (weinig spontane gedachten), affectieve vervlakking
*cognitieve symptomen horen er ook bij
Bij schizofrenie kan sprake zijn van katatonie. Wat is dat? (1). Hieronder vallen (2), en dit wordt behandeld met (3).
1= Ontregeling van het motorisch systeem
2= katalepsie, mutisme, motorische stereotypieën (repetitieve handelingen)
3= benzodiazepine
*diazepam is een benzodiazepine
Bij positieve symptomen van schizofrenie is er (boven/onder) excitatie van (1). Bij negatieve symptomen van schizofrenie is er (boven/onder) excitatie van (2)
1= boven - limbisch systeem
2= onder - prefrontaal cortex
Ondervoeding in de eerste maanden van het leven, geboorte in winter en stress bij de moeder zijn de risicofactoren voor welke psychische aandoening?
Schizofrenie
Schizofreniforme stoornis verschilt van schizofrenie in (1). Schizoaffectieve stoornis verschilt van schizofrenie in (2).
1= duur (minder dan 6 maanden is géén schizofrenie)
2= bij schizoaffectief zijn er ook manische buien/depressieve buien
Antipsychotica remmen transmissie van (1; neurotransmitter). Twee voorbeelden van antipsychotica zijn (2)
1= dopamine
2= haloperidol, risperidon
Patienten met ADHD hebben in volwassenheid een groter risico op (1). Medicatie dat hierbij gebruikt wordt is voornamelijk (2)
1= middelenmisbruik
2= methylfenidaat (ritalin)
Bij een ticstoornis noemt men het opratelen van vulgariteiten (1). Comorbiditeit van ticstoornis is vaak (2)
1= Coprolalie
2= depressie en OCD
Hoe verschilt een dwangstoornis van een drangstoornis (kleptomanie, parafiele stoornissen bijv)
Dwang zorgt voor lijden en angst, drang zorgt voor opluchting/plezier en lust
Welk medicament helpt met ontwenningsverschijnselen van alcohol, heroine en gokstoornis?
Naltrexon (en benzodiazepine voor alcohol iig?)
Welk medicament wordt naast naltrexon gebruikt bij een alcohol verslaving, dat het drinken van alcohol nare effecten geeft?
Disulfiram
Welk medicament wordt bij een opiaten verslaving gebruikt?
Methadon (als in afbouwen??)
Welke vitamine moet gesupplementeerd worden bij een alcohol verslaving?
B1 (Thiamine), als gevolg van een slecht eet patroon van patienten