Code+ Deel 4 Flashcards
(13 cards)
Bedreven
(to be adept at, skilled in)
bedierf
bedierven
is bedroven
Bezwijken
(to succumb, yield)
bezweek
bezweek
is bezweken
Drijven
(to drive, conduct run, drift)
dreef
dreven
heeft gedreven
Grijpen
(to grab, to seize)
greep
grepen
heeft gegrepen
Inschenken
(to pour)
schonk in
schonken in
heeft ingeschonken
Opheffen
(to raise, to lift, to discontinue)
hief op
hieven op
heeft opgeheven
Opzwellen
zwol op
zwollen op
is opgezwollen
Overtreden
(to break, to violate)
overtrad
overtraden
heeft overtreden
Stoten
stootte
stootten
heeft gestoten
Strijden
streed
streden
heeft gestreden
Treffen
(to hit, to strike)
trof
troffen
heeft getroffen
Uitzenden
zond uit
zonden uit
heeft uitgezonden
Werpen
worp
worpen
heeft geworpen