cognitieve informatieverwerkingstheorie Flashcards
aannames informatieverwerkingstheorie
lerenden gaan actief aan de slag met zoeken en verwerken van info uit omgeving.
informatieverwerken gaat is fases. vorm van info of hoe het mentaal gerepresenteerd is, verschilt per fase. Ook verschillende visies hierover.
informatieverwerking = computerproces
sommigen: dit is metafoor
anderen: zo werkt het
informatieverwerking zit in alle cognitieve processen
historische invloed op huidige theorie
verbaal leren: stimulus-respons associaties
Van Ebbinghaus
makkelijker leren:
- betekenisvol
- geen overeenkomst
- interval
historische invloed: verbal learning
verbaal leren theorie: 3 types leertaken
serie leren: opnoemen van verbale stimilu, vaste volgorde.
serial position curve: dingen in midden minder makkelijk onthouden (begin en eind = betere stimili)
paired-associate leren:
eerst simpeler naar gekeken, steeds meer combi’s onthouden.
nu ook: complexer dan dat omdat mensen op bepaalde manier betekenisvoller maken
free-recall learnings:
categorie clusteren: verklaring categorienaam = mediator
eerste en laatste woorden beter onthouden: eersten meer geoefend, laatsten in werkgeheugen
veel van deze ideeën achterhaald: was onderzoek op woordrijen of onzinwoorden.
nu meer gekeken naar complexe/betekenisvolle zaken zoals die in het onderwijs voorkomen.
historische invloed
gestalt theorie
reactie op behaviorisme
Wertheimer, koffka
Duitsland - begin 20e eeuw
Veel gestalt psychologen gaan naar US.
configuratie is belangrijk, niet losse delen. Dingen en gebeurtenissen worden gezien als geheel/organisatie.
Het brein transformeert losse onderdelen naar betekenisvol geheel.
phi phenomenon: schijnbare beweging
ervaring is niet alleen losse elementen samen
in US ook koppeling met leren.
Leren: reorganiseren ervaringen in andere percepties
Veel leren = inzicht
gaat snel
verschil behaviorisme en gestalt?
gestalt: juist interne proces geeft betekenis en inzicht.
beh.: som losse delen = geheel
gestalt: som is meer, niet nuttig om los te zien
beiden geen introspectie.
beh.: niet te meten/niet objectief
gestalt: je kan beleving niet los zien van wat je ziet. je geeft altijd betekenis.
principes van organisatie (gestalt)
figure-ground: ziet figuur en achtergrond
proximity: dichter bij elkaar, brein: hoort bij elkaar
similarity: zelfde vorm/grootte hoort bij elkaar (proximity is sterker)
common direction: patroon/figuur zien (continuiteit)
simplicity: dingen organiseren als simpele vormen
closure: invullen wat er niet is, figuur afmaken
kritiek gestalt
vaag en verklaar niet hoe het komt.
niet alles met onderzoek bewezen
historische invloed
two-store (dual) memory theorie
atkinson en shiffrin (1968)
via zintuigen komt iets binnen (stimulus) in bijbehorende sensorische register -> perceptie (patroonherkenning), dus betekenis geven.
naar korte termijn geheugen (stm)
control process: oefenen/coding, imaging, implementing rules/organize, monitor, retrieval, self-regulation, motivational
kritiek:
- control process belangrijk, maar vaag.
- leren is complexer dan het two-store model
- welke mechanisme spelen er mee? bv welke info wel/niet in sens. geh. en wanneer naar ltg.
- lijkt ook vooral voor verbale info
- en wat met dingen die je geautomatiseerd hebt?
Van daaruit verder ontwikkeld
verklaren best kunnen ophalen eerste en laatste items
eerst (primacy effect): meest geoefend, in ltg
laatste (recency effect) nog in ktg
historische invloed
levels of processing theorie (crack/lockhart)
verschil met two-store: hierin geen stadia (bv van sensorisch naar ktg naar ltg)
ze zien wel verschillende manieren van info verwerken:
fysiek, accoustisch, semantisch
van oppervlakkig naar diep
kan binnen bv semantiek van opp naar diep
hoe dieper verwerkt, hoe beter in geheugen. Geen zin om te blijven herhalen.
(bij two-store wel)
ook wel gebleken uit onderzoek, dat meer aandacht voor betekenis tekst/woord = beter onthouden
kritiek:
- is semantisch altijd dieper? bv rijmen toevoegen verbeterd recall
- herhaling zelfde level, betere recall
- levels/tijd, vaag en niet duidelijk
verschil tussen two-store theorie en huidige informatieverwerkings
model
- meer dynamisch dan two-store
- werkgeheugen ipv ktg
- rol voor cognitieve en motivatie factoren
- actievere rol lerenden: zoeken info die hen helpt
huidige info verw model
sensorische input uit geheugen
99% gefilterd
perceptie/waarneming via thalamus naar cortex
wg - meest in prefrontale cortex
(kennis die ik al weet over wg en ltg)
moderne theorie benadrukt rol van lerende
perceptie (meest onderzocht en welke processen)
geven van betekenis aan omgevingsinput ontvangen door zintuigen
alle zintuigen eigen geheugen, houden input heel kort vast
meest onderzocht:
- iconic (zicht)
- echoic (gehoor)
Sperling: aandacht richten op bepaald stuk = meer onthouden
langer tijd ertussen = meer verval
proces kan van twee kanten komen:
- bottom-up: vanuit sensorisch naar wg naar ltg
(bv. letters omzetten in betekenis) - top-down: invloed van voorkennis en geloof/motivatie op perceptie
(bv. onbekend handschrift ontcijferen of voorkennis context gebruiken)
perceptie theorieen:
template/prototype/
features
mensen hebben templates in LTG. Nieuwe stimilu worden vergelijken met templates.
maar…
zou teveel capaciteit in beslag nemen
en zijn veel variaties (bv stoel)
daarom:
prototypes theorie:
prototypes van stimuli in ltg
maar…
in hoeverre moet stimuli lijken op prototype
feature analysis (functie analyse):
input vergelijken met functies
wel wat uitzonderingen nodig
minder abstract dan andere theorieen
empirisch onderzoek
encoding
proces van nieuwe info in infoverwerkingssysteem en klaarmaken voor opslag in ltg
werkgeheugen
waar we nu bewust van zijn, heeft nu onze aandacht
vooral in prefrontale cortex in frontale kwab
functies:
- behouden info
- ophalen info
soms doorgeeffunctie
soms alleen tijdelijke opslag
beperkt in:
- tijd
- capaciteit ( ongev 7)
Chunking helpt
scannen: info ophalen uit actieve geheugen door items achtereenvolgens te scannen
WG kan getraind worden en daardoor beter ontwikkeld.
model wg baddeley
phonological loop (auditief) en visuo-spatial sketch pad
in midden central executive (centraal uitvoerende macht): controleert aandacht, switcht waar nodig, selecteert relevante info, info herhaald waar nodig
eposonic buffer: info uit verschillende disciplines worden geïntegreerd.
aanbevelingen adhv kennis wg
niet teveel info
niet te snel
trainen wg helpt
wat beinvloedt mate van encoding (/leren)
elaboration:
nieuwe info uitbreiden door betekenisvol maken en koppelen aan voorkennis
betere recall dan alleen oefenen/herhalen
zinvoller als ze preciezer zijn
organisatie: encoding is effectiever (bv hiërarchie aanbrengen, ezelsbruggetjes, mentaal plaatje maken.
Als materiaal zelf niet georganiseerd is, doen mensen dat zelf.
schema’s vormen: betekenisvol systeem maken
geven indicatie wat te verwachten
mensen willen info in schema plaatsen
proposition ltg
kleinste unit van info
kan wel of niet waar zijn
subjectief
waarschijnlijk: niet in zinnen, maar in betekenis
vormgegeven in netwerken, door regels
gerelateerd door overeenkomst: transfer, daardoor probleem oplossen, omgaan met zaken e.d.
sommige dingen in hierarchische opbouw
(bv dier: eten/bewegen en dit zit niet opgeslagen bij vogel)
onderzoek voor: onthouden van kantoor: vooral dingen die al in netwerk daarvoor zaten onthouden, andere dingen minder.
Ook onderzoek dat weerlegt, kan ook bij beide onderdelen opgeslagen zijn.
ACT-R theory Anderson
adaptive control of thoughts-rational: informatie op samenhangende en logische manier begrijpen en verwerken
verklaart hoe componenten in brein samenwerken (bv voor transfer of probleem oplossen)
subject-predicate link (onderwerp- eigenschap)
relation-argument link
declarative knowledge
lerende ontvangt nieuwe info, in wg, samenhangende propositions uit ltg worden erbij gehaald, worden met elkaar geassocieerd, eventueel worden nieuwe propositions of uitbreidingen gevormd, samen opgeslagen in ltg
lerenden zetten voorkennis niet altijd spontaan in: lk
wat helpt:
- betekenisvol = makkelijker linken aan voorkennis
- georganiseerd = makkelijker en beter opslaan (zeker bij nieuw netwerk)
- uitwerken/uitbreiden = makkelijker koppelen oude en nieuwe kennis
spreading activation theorie (Anderson)
Er zijn verschillende levels van hoe actief geheugenstructuren zijn.
meer aandacht = meer actief
activatie kan verspreid worden via netwerkverbindingen: buurknooppunten kunnen elkaar activeren
actieve staat = wg (waar je bewust van bent) + associaties daarbij
Deze info blijft in ltg, maar snel op te roepen in wg
makkelijkere transfer door spreading activation
onderzoek: gelinkte woorden sneller opgeroepen dan minder of niet-gelinkt
theorie verklaart waarom info uit brein minder beschikbaar wordt, namelijk minder actief
vraagtekens:
- dual-store model’s problem
- welke staat van activiteit is nodig
naast declaratieve kennis ook procedurele kennis
procedurele kennis -> hoe je cognitieve activiteiten moet doen
ACT theorie: opgeslagen als productie systeem: netwerk van regels, geactiveerd door omstandigheden