College 1 Introductie farmacodynamics Flashcards
(39 cards)
Ligand
Een molecuul dat aan een ander molecuul bindt; vaak een hormoon/neurotransmitter die bindt aan een receptor. Bijv. GABA, serotonine, dopamine.
Messenger pathways / signaal overdracht pathways
Hierbij kan een cascade plaatsvinden met bv first, second en third messengers. Het uiteindelijke doel is meestal DNA tranctiptie, oftewel: de aanmaak van eiwitten.
G-protein receptor
Een type membraaneiwit dat betrokken is bij het ontvangen van signalen van buiten de cel en het doorgeven van deze signalen naar de binnenkant van de cel.
G-protein coupled receptor signal transduction
Het binden van een ligand (first messenger) aan de G-protein receptor, verandert de vorm van de receptor, wat een geassocieerd G-protein activeert. Dit activeert vervolgens effector proteins, enzym functies of ionkanalen. Er kan een signal transduction cascade / snowball effect tot stand komen.
Kinase
Is een verzamelnaam voor een groep enzymen die een fosfaatgoep (P) kan aanbrengen op een ander eiwit/molecuul. Kinase verbruikt hierbij energie (third messenger). Kinase bindt bijv. een fosfaatgroep (P) aan de transcriptiefactoren.
Fosfatase
Een fosfaatgroep verwijderen/afknippen, waardoor energie vrijkomt.
ATP
Is de universele energiebron van het lijf. Wanneer een fosfaatgroep (P) loskomt, komt er energie vrij.
Enhancer & promoter regio’s
(DNA codeert voor het maken van eiwitten). Aan de voorkant van DNA heb je regio’s waar genen aan kunnen binden.
Transcriptiefactor
Als een transcriptiefactor (TF) is geactiveerd, dan kan deze binden aan de enhance/promotor regio van een gen, wat een gen vervolgens ‘aan’ kan zetten.
Oftewel: hij wordt afgeschreven; er wordt een RNA-kopie gemaakt, dit wordt afgelezen in de celkern en dit zorgt voor de aanmaak van bepaalde eiwitten.
Signaaloverdracht kan zich ook uitsmeren over de tijd
Er vindt dan een kettingreactie plaats met allerlei verschillende messengers die elkaar opvolgen. Zo kun je ook lange termijn effecten van ‘late gene products’ hebben (bv. lange termijn opslag in je geheugen).
Signaaltransductie kan zowel korte- als lange termijn effecten hebben.
Enzymen
Zijn eiwitten die zorgen voor een specifieke chemische verandering van een substraat. Een enzym maakt er iets anders van: bindt iets of knipt er iets af.
Monoamine-oxidase (MOA)
Is een voorbeeld van een enzym. MOA zorgt voor de afbraak van serotonine: het knipt er iets vanaf, waardoor het geen serotonine meer is.
MOA inhibitors
(Farmaca met een antidepressieve werking)
Remmen de werking van MOA. Dit zorgt ervoor dat er netto meer serotonine overblijft in de synaps.
Heel direct effect.
Reversible inhibitor
Kan binden aan een enzym, waardoor het substraat zelf niet aan het enzym kan binden. Het effect is dat er minder substraat wordt omgezet.
Drugs affecting enzymers: reversibel.
Kunnen ook irreversible zijn = onomkeerbaar
Belangrijke neurotransmitters
- serotonine
- norepinephrine
- dopamine
- acetylcholine
- glutamaat
- GABA
Monoamine neurotransmitters
Zijn afgeleid van een aminozuur. Het lijf kan een aminozuur uit voeding omzetten in een neurotransmitter.
Bijv. histamine, catecholamines (dopamine, noradrenaline, adrenaline), tryptamines (serotonine, melatonine).
Reuptake transporter
Neemt een neurotransmitter terug op in de presynaptische cel.
Monoamine recyclers (reuptake transporters)
Zijn membraaneiwitten die monoamines heropnemen in de presynaptische cel. Transporters zijn een soort ionenpomp; ze krijgen energie om te pompen doordat er ionen worden uitgewisseld.
- serotonine transporter = SERT (heropname serotonine)
- NET voor norepinephrine
- DAT voor dopamine
Cross responsivity
Monamine recyclers zijn niet zo kieskeurig en soms ook andere monoamines kunnen heropnemen.
Als er bijv veel norepinephrine in de synaps is, doet een DAT niet zo moeilijk en neemt hij naast dopamine ook norepinephrine op terug in de cel.
Vesicular transporters
Zitten IN de presynaptische cel en zorgen ervoor dat neurotransmitters weer heropgenomen worden in de vesikles (blaasje met neurotransmitters).
-VMATs (vesicular monoamine transporters) –> serotonine, dopamine, norepinephrine
-VachT –> acetylcholine
-VIAATs –> inhibitoire aminozuren (GABA)
-Vglut –> glutamaat
Serotonine (5HT)
Er is GEEN gen voor de aanmaak van serotonine in het DNA. Serotonine wordt aangemaakt vanuit het aminzouur tryptofaan (komt uit voeding).
Onthoud: tryptofaan is gekoppeld aan serotonine en melatonine! (Blije, slaperige banaan)
DNA speelt dus toch een rol bij de aanmaak van hoeveelheden serotonine. DNA bepaalt hoeveelheid enzymen en tryptofaan transporters.
Heropname en afbraak serotonine
- Een gedeelte wordt met SERT terug opgenomen in de presynaptische cel.
- Een ander gedeelte komt een MOA enzym tegen: die breekt enzymen af tot andere onderdelen. (MOA zit in zowel de synaps als in de presynaptische cel).
SSRI’s (selective serotonine reuptake inhibitors)
Doet alleen iets met SERT. Het bindt aan SERT en zorgt ervoor dat er geen serotonine kan worden heropgenomen. Dit is reversibel.
–> Directe effect is dat serotonine niet kan worden heropgenomen en langer in de synaps blijft. Netto meer serotonine in de synaps dus.
Dit werkt een beetje hetzelfde voor dopamine en noradrenaline.
Agonist
Ligand (agonist) bindt aan de receptor en je krijgt de maximale reactie die je zou verwachten.