College 2 overzicht immunologie Flashcards

(47 cards)

1
Q

Wat zijn twee rollen van het IS?

A

Handhaven van integriteit weefsel
- onderhouden en herstellen van homeostase
- afweer tegen pathogene MO en schadelijke stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn drie soorten prikkelingen waarop het IS moet reageren?

A
  1. exogeen infectieus
  2. exogeen niet infectieus (zwangerschap, allergenen, transplantaat, toxinen)
  3. endogeen: trauma, brandwond, botbreuk, uv-straling –> geven moleculen die vrijkomen door weefselschade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke twee andere systemen in het lichaam spelen een grote rol bij de reactie op stressoren?

A
  1. endocriene systeem: hormonen
  2. zenuwstelsel: neurotransmitters

Immuunsysteem: cytokinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke twee categorieën MO zijn er?

A
  1. microbiota: op huid of darm –> beschermen tegen de groei van schadelijke stoffen van MO
  2. pathogenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe gaat het IS in werking bij een prikkel?

A
  1. opgevangen door innate immuunrespons
    Functies:
    - uitschakelen
    - activatie van adaptieve immuunrespons
  2. adaptieve immuunrespons
    - kan versterkend werken op innate IS
    - uitschakelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is kenmerkend voor het IS?

A

Er zijn zowel activerende als remmende factoren die zorgen dat het systeem in evenwicht blijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kan er naast het voorkomen van weefselschade ook gebeuren bij activatie van het IS?

A

Juist bevordering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe gaat het IS om met een foetus?

A
  • lokale onderdrukking van het IS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bepaalt of er wel of geen respons plaatsvindt?

A

Herkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke respons mogelijkheden zijn er?

A
  1. aanvallen
  2. negeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke 8 plekken zorgt het epitheel voor een barrière? Hoe werkt het?

A
  1. Huid: fysieke barriere en vetzuren
  2. Maag: lage PH
  3. darm: commensalen
  4. urinewegen: lage PH en urinestroom
  5. vagine: lage PH en commensalen
  6. bronchi: mucus en trilhaarbewegingen
  7. BLW: luchtstroom en trilhaarbewegingen
  8. lyzozymen in tranen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke drie lagen van de afweer zijn er en benoem de stappen hiervan?

A
  1. innate: meteen beschikbaar omdat al aanwezig
    insult –> effectors –> resolutie
  2. innate geïnduceerd
    insult –> ontsteking –> effectors –> resolutie
    bvb met granulocytes
  3. adaptief
    insult –> ontsteking –> activatie lymfocyten –> proliferatie –> resolutie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe lang duurt het tot welke lagen van de immuun respons optreden?

A

Innate: 0-4h

innate geïnduceerd: 4-96h

adaptief: > 96h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke cellen vallen onder het innate immuunsysteem?

A
  • granulocyten (geïnduceerd)
  • macrofagen
  • mestcellen
  • APC
  • innate lymfoide cellen: mn NK-cellen (10% van lymfo’s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke drie soorten innate barrières zijn er?

A
  1. mechanisch: epitheelcellen of nat oppervlak dat voortdurend in beweging is
  2. chemisch: vetzuren, zout, lage PH, enzymen , anti-microbieel peptiden (defensines)
  3. microbiologisch: microbiota
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke cellen vallen onder de adaptieve immuniteit?

A

T-cellen
B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe veel komen de immuuncellen voor in het bloed?

A
  1. neutrofiele granulocyt: 40-80%
  2. T- en B-lymfocyten 15-50%
  3. 6-10% monocyt (worden macrofagen en DC –> deze in perifere weefsels)
  4. eosinofiele granulocyt 0-6%
  5. basofiele granulocyt 0-2%
  6. NK-cellen zijn 10% van lymfocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil in receptoren tussen het innate en de adaptieve IS?

A

Innate: genoom gecodeerde receptoren = liggen vast in DNA

Adaptief: gerearrangeerde receptoren = combinaties van segmenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het verschil in immuun respons tussen het Innate en adaptieve IS?

A

Innate:
- niet-klokaal
- snel
- ALTIJD in alle individuen en ook vergelijkbaar
- geen geheugenpopulatie
- obv patroon herkenning

Adaptief:
- klokaal
- heeft tijd nodig
- verschillend per individu
- opbouw van geheugenpopulatie
- specifieke(re) herkenning

20
Q

waarmee herkend het innate IS de prikkels?

A

Via PRR = pattern recognition receptors

21
Q

Welke patronen zijn er mogelijk herkenbaar voor het innate IS?

A
  1. PAMP = pathogen associated molecular patterns –> moleculen waaraan MO herkend kan worden
  2. DAMP = damage/danger associated molecular patterns –> moleculen die vrijkomen bij weefselschade
  3. MAMP = microbe associated molecular patterns –> hoeft niet schadelijk te zijn
22
Q

Wat is het verschil tussen B-cel en T-cel receptoren mbt het antigeen herkennend domein? wat is overeenkomstig?

A

B-cel: 2 plekken
T-cel: 1 plek

hebben een variabel deel

23
Q

Wat is het verschil tussen B-cel en T-cel receptoren mbt het uitscheiden?

A

B-cel: bij activatie productie van Ig en die uitscheiden

T-cel: geen uitscheiden moleculen bij activatie

24
Q

Wat is het verschil tussen B-cel en T-cel receptoren mbt de antigeen herkenning?

A

B-cel: kan zelf antigenen herkennen

T-cel: heeft APC nodig

25
Wat zijn twee primair lymfoide organen?
Beenmerg en thymus
26
Waar rijpen B- en T-cellen?
B-cellen: beenmerg T-cellen: thymus
27
Wat zijn voorbeelden van secundaire lymfoide organen?
- lymfeklieren - milt - tonsillen - plagues van Peyer - darmen, longen, neus
28
Wat is het verschil tussen de primaire en secundaire lymfoide organen?
Primair: vorming immuuncellen secundair: functie van de immuniteit
29
Hoe kan er over het algemeen worden gezorgd dat er veel diversiteit is?
- D-segmenten - J-segmenten - V-segmenten gevarieerd koppelen aan elkaar icm C-segmenten (constant) + mutaties mogelijk
30
Hoe kan er specifiek voor B-cellen en voor T-cellen nog extra diversiteit plaatsvinden?
B-cellen: antistoffen - heavy chain - light chain T-cellen: - alfa - beta - gamma - delta
31
Waarin kan het adaptieve IS onderverdeeld worden?
1. humorale afweer 2. cellulaire afweer
32
Hoe wordt de humorale afweer geactiveerd?
B-cel: - intact antigeen herkennen met het surface Ig - activatie (optimaal) door ook CD4+ cellen
33
Hoe wordt de cellulaire afweer geactiveerd?
T-cel: - APC moet antigeen in brokjes presenteren via HLA
34
Waartegen is de humorale afweer en de cellulaire afweer goed?
Humoraal: extracellulaire bacteriën cellulair: virussen en tumorcellen
35
Wat is het effect van de activatie van een CD4+ cel?
Eerst proliferatie en differentiatie Daarna: - co-activatie van B-cellen - productie van cytokinen waardoor activatie van macrofagen - co-activatie van CD8+ cellen
36
Waar worden macrofagen geactiveerd en waarvoor is deze afweer vooral belangrijk?
In perifere weefsels door de CD+ cel Tegen: intra-cellulaire bactérien
37
wat is de bezigheid van lymfocyten over het algemeen en hoe heet dit?
Lymfocyten recirculatie = constant rondgaande cellen door lichaam tot ze juiste antigen tegenkomen
38
Wat gebeurt er vanaf een infectie haard?
- Afvoer infectie vanaf infectiehaard via de lymfevaten - Activatie cellen in lymfeklieren/milt/tonsillen - Effectorcellen via ductus thoracicus in bloed - Migratie naar infectiehaard = homing
39
Welke twee klassen HLA-moleculen zijn er en wat doen deze twee? Hoe nomen we ze ook wel?
1. HLA-klasse I: activatie van CD8+ cellen 2. HLA-klasse II: activatie van CD4+ cellen MHC-moleculen
40
Waar bevinden de HLA-moleculen zich?
HLA I: alle kernhoudende cellen HLA II: op cellen die onderdeel van IS zijn
41
Hoe gaat de antigeen route bij HLA-I en bij HLA-II?
HLA-I: - virusinfectie - virus in cytosol - afbraak door proteosomen - virale peptide via Golgi en ER op HLA-I - activatie CD8+ cellen HLA-II: - exogeen antigeen opname (door endosomen) - afbraak - lysozoom peptiden op HLA-II - vorming receptor in vesicle - CD4+ activatie
42
Waar wordt het adaptieve IS aangezet?
In lymfeklieren wanneer lymfocyten in LK aankomen
43
Wat is de functie van een LK en hoe is de opbouw?
Functie = filteren van lymfevloeistof opbouw: - T-lymfo gebied: paracortex (binnen) --> tussen de follikels - B-lymfo gebied: buitenzijde in follikels (primaire en secundaire)
44
Welke soorten t-helper cellen zijn er?
Th1-cel: activatie CD8+ cel Th2-cel: activatie B-cellen
45
Wat is het verschil in reactie tussen de primaire respons en de secundaire respons? wat is de functie van geheugencellen?
Door geheugencellen is de tweede respons veel hoger en sterker Deze cellen reageren sneller en kunnen meer delen Beschermd tegen herinfectie!
46
Wat is het effect van T-reg en T-eff? wat kan er misgaan?
Regulatoire T-cellen zorgen voor tolerantie Effector T-cellen zorgen voor immuniteit als dit niet goed werkt (balans verstoord is) - auto-immuniteit - immuun deficienties
47
Noem bij de immuunstoornis: - welk IS ervoor zorgt - enkele symptomen - 1-2 voorbeelden 1. allergie 2. auto-immuniteit 3. auto-inflammatie 4. immuundeficientie 5. leukemie/lymfoom
1. allergie: - adaptieve IS tegen onschuldig antigeen (Ag) - huiduitslag, dyspnoe - hooikoorts, astma 2. auto-immuniteit - Adaptieve IS tegen eigen Ag - weefselschade - DM1 3. Auto-inflammatie - ontregelde innate IS - koorts, weefselschade - mediterrane periodieke koorts 4. immujndeficienties - te geringe werking - infecties - SCID, AIDS 5. leukemie/lymfoom - maligne woekering - anemie, infecties - ALL