Courant 4 Flashcards
(54 cards)
1
Q
de aanbeveling, het gebod
A
le commandement
2
Q
de omgeving
A
l’entourage
3
Q
de brand
A
l’incendie
4
Q
de sociale relatie
A
le lien social
5
Q
het misverstand
A
le malentendu
6
Q
het landschap
A
le paysage
7
Q
de rust
A
le repos
8
Q
het alarm(signaal)
A
l’alerte
9
Q
het geluk
A
la chance
10
Q
het gevolg
A
la conséquence
11
Q
de beslissing
A
la décision
12
Q
de ster
A
l’étoile
13
Q
het boodschappenlijstje
A
la liste d’achats
14
Q
het ongeluk
A
la malchance
15
Q
het uitje
A
la sortie
16
Q
vrijgezel, ongehuwd
A
célibataire
17
Q
opwindend
A
excitant
18
Q
onvoorspelbaar
A
impévisible
19
Q
onvoorzien
A
imprévu
20
Q
prikkelbaar
A
irritable
21
Q
gemeen
A
méchant
22
Q
ondersteboven, van streek, ontdaan
A
bouleversé
23
Q
instorten
A
craquer
24
Q
ontstressen
A
déstresser
25
verwijderen
éliminer
26
met zich meebrengen
entraîner
27
vermijden
éviter
28
vergemakkelijken
faciliter
29
verknoeien, bederven
gâcher
30
verdrinken
se noyer
31
voortduren
se poursuivre
32
relativeren
relativiser
33
uitstellen
retarder
34
scheiden
séparer
35
in de war brengen
troubler
36
ervoor zorgen dat
veiller à
37
ten opzichte van
envers
38
beschut zijn tegen
être à l'abri de
39
in de zevende hemel zijn
être au septième ciel
40
koelbloedig blijven
garder le sang-froid
41
bestellen
commander
42
beslissen
décider
43
beslissend
décisif
44
rusten
se reposer
45
de voorspelling
la prévision
46
voorzien
prévoir
47
irriteren
irriter
48
de irritatie
l'irritation
49
stresserend
stressant
50
de stress
le stress
51
vergemakkelijken
faciliter
52
het gemak
la facilité
53
gemakkelijk
facile
54
de griep
la grippe
