CR 1+2 col Flashcards
col p 28
1
Q
het vliegtuig
A
l’avion
2
Q
de reisbus/touringcar
A
l’autocar
3
Q
de boot
A
le bateau
4
Q
de helikopter
A
l’hélicoptère
5
Q
de metro
A
le metro
6
Q
het ongeval
A
l’accident
7
Q
fille
A
le bouchon (v)/ l’embouteillage(m)
8
Q
de rijstrook
A
la bande
9
Q
de dienstregeling
A
l’horaire
9
Q
de verkeersinformatie
A
l’info trafic
10
Q
het zebrapad
A
la passage pour piétons
11
Q
de vertraging
A
le retard
12
Q
het ticket
A
le ticket
13
Q
de werkzaamheden
A
les travaux
14
Q
de boete
A
l’amende
15
Q
het verkeer
A
la circulation
16
Q
de aansluiting
A
la correspondance
17
Q
vooruitgaan
A
avanver
18
Q
veroorzaken
A
causer
19
Q
veranderen
A
changer
20
Q
besturen, brengen, voeren
A
conduire
21
Q
afzetten
A
déposer
22
Q
afdalen, afstappen
A
descendre
23
Q
binnengaan,instappen
A
entrer
24
tanken
faire le plein
25
de taxi
le taxi
26
het openbaar vervoer
les transports en commun
27
de fiets
la bicyclette, le vélo
28
de omleiding
la déviation
29
het benzinestation
la station-service
30
de snelheid
la vitesse
31
vastzitten
êntre coincé(e) , bloqué(e)
31
omwille van
à cause de
32
ter hoogte van
à hauteur de
33
op tijd
à l'heure
34
in de richting van
en direction de
35
pech hebben
en panne
35
vlot
fluide
36
te laat zijn
en retard
37
parkeren
(se) garer
38
stappen
marcher
39
missen
rater
40
rijden
rouler
41
zich verplaatsen
se déplacer
42
oversteken
traverser
