De opmaat: Thema 1-3 Flashcards
(360 cards)
trouwen
Ze zijn niet met elkaar getrouwd.
to marry
They are not married to each other.
zullen
Ik zal wanneer de muziek is snel dansen.
ik zal | jij/je/u zal zult | zal je/zul je | ze/hij/zij zal | we zullen | jullie zullen | ze zij zullen
shall
I shall dance when the music is fast.
het voorstel
Zij maakt een voorstel nog we eten.
suggestion
She makes a suggestion before we eat.
de afspraak
Ik heb nu vertrekken omdat ik heb een afspraak.
appointment
de belofte
Hij maakt beloften er zijn vriendin.
promise
He makes promises to his girlfriend.
mogen
Mag ik een cola licht?
ik mag | jij/je/u mag | mag je? | ze/hij/zij mag | we mogen | jullie mogen | ze/zij mogen
may
May I have a diet coke?
mogelijk zijn
Het is mogelijk ik kan eten en drinken in de café?
it is possible
Is it possible for me to eat and drink in the cafe?
toegestaan zijn
Toegestaan ben ik in de café eten en drinken?
it is permitted
Am I allowed to eat and drink in the café?
niet verboden zijn
We zijn niet verboden roken?
not forbidden to
We are not forbidden to smoke?
willen
Ik wil een kopje koffie.
ik wil | jij/je/u wil/wilt | wil je? | ze/hij/zij wil | we willen | jullie willen | ze/zij willen
to want
I want a cup of coffee.
verlangen
Wat doe je verlangen?
ik verlang | jij/je/u verlangt | verlang je? | ze/zij/hij verlangt | we verlangen | jullie verlangen | ze/zij verlangen
to desire
What do you desire?
ik verlangde •jij verlangde • verlangde je? • ze verlangde • we verlangden • jullie verlangden •ze verlangden
ik had verlangd •jij had verlangd • ze had verlangd • we hadden verlangd • jullie hadden verlangd • ze hadden verlangd
moeten
Moet ik haar naam weten?
ik moet | jij/je/u moet | moet je | ze/hij/zij moet | we moeten | jullie moeten | ze/zij moeten
must
Must I know her name?
wensen
Wanneer wens je op een ster.
ik wens | jij/je/u wenst | wens je | ze/hij/zij wenst | we wensen | jullie wensen | ze/zij wensen
to wish
When you wish upon a star.
ik wenste • je wenste •hij wenste • we wensten • jullie wensten • ze wensten
ik had gewenst • je had gewenst • hij had gewenst • we hadden gewenst • jullie hadden gewenst •ze hadden gewenst
nodig zijn
Het is nodig we dansen wanneer de muziek snel is.
to be necessary
It is necessary we dance when the music is fast.
verplicht zijn
Ik ben verplicht hun helpen.
to be obliged
I am obliged to help them.
de jas
Ik geeft naar haar mij jas.
jacket
de jassen
de bal
de ballen
Ik ga naar de winkel een bal kopen.
ball
balls
I go to the store to buy a ball.
het mes
Doe je knippen je jas met scharen of knippen?
knife
de messen
de pet
Zij draagt een pet omdat haar haar is slecht.
cap
de petten
de vis
Ik ete graag vlees, met ik ete liever vis.
fish
de vissen
het vlees
Wat doe je heten een persoon wie vlees geen eten?
meat
dragen
Zij draagt een pet omdat haar haar is slecht.
to wear
de schar
Doe je knippen je jas met scharen of messen?
scissor
de kip
Wil je kip of vis?
chicken
de kippen