De vs Het Rules Flashcards

1
Q

De vs Het

-ade, -ide, -ode, -ude

A

de (de salade, de barcode, de fraude)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De vs Het

-age

A

de (de chantage)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De vs Het

-de

A

de (de aarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De vs Het

-heid

A

de (de beleefheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De vs Het

-ie, -tie, -sie, -logie, -sofie, -agogie

A

de (de premie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De vs Het

-iek, -ica

A

de (de fabriek, BUT het antiek, het elastiek, het publiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De vs Het

-ij, -erij, -arij, -enij, -ernij

A

de (de partij, de boerderij, de huichelarij, de artsenij, lekkernij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De vs Het

-ine

A

de (de lawine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De vs Het

-ing

A

de (de verzekering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De vs Het

-isme

A

het (het kapitalisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De vs Het

-ment

A

het (het abonement)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De vs Het

-nis

A

de (de begravenis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De vs Het

-se

A

de (de hypothese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De vs Het

-sel

A

het (het stelsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De vs Het

-sis

A

de (de scepsis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De vs Het

-st

A

de (de komst)

17
Q

De vs Het

-te

A

de (de schaamte, but collective nouns with -ge are neutral: het geborte)

18
Q

De vs Het

-teit, -iteit

A

de (majesteit)

19
Q

De vs Het

-theek

A

de (de discotheek)

20
Q

De vs Het

-tis

A

de (de hepatitis)

21
Q

De vs Het

-um

A

het (het aquarium)

22
Q

De vs Het

-xis

A

de (de syntaxis, BUT het chassis)

23
Q

De vs Het

bos

A

de bos (bundle), het bos (forest)

24
Q

De vs Het

Compas directions

A

het (het zuiden)

25
Q

De vs Het

Diminutives

A

het (het bompje)

26
Q

De vs Het

golf

A

de golf (wave), het golf (sport)

27
Q

De vs Het

Metals

A

het (het aluminium, het goud)

28
Q

De vs Het

Names of countries and places

A

het (het Irak)

29
Q

De vs Het

Names of language

A

het (het Duits)

30
Q

De vs Het

Names of rivers and mountains

A

de (de Rijn, de Mont Blanc)

31
Q

De vs Het

Nouns designating a person

A

de (de agent, de bankier, de chauffeuse BUT het Kamerlid, het afdelingshoofd)

32
Q

De vs Het

Nouns with 2 syllables with prefixes be-, ge-, ver-, ont-

A

het (het beslag, het gebit, het verslag)

33
Q

De vs Het

Numbers and characters

A

de (de zes, de z)

34
Q

De vs Het

pad

A

de pad (toad), het pad (path)

35
Q

De vs Het

Sports and games

A

het (het voetbal, het poker, het biljart)

36
Q

De vs Het

Trees, plants and fruits

A

de (de beuk, de roos, de struik, de banaan)