DEEL 3 hoofdstuk 2: de fundamentele rechten en vrijheden Flashcards

1
Q

3 soorten fundamentele vrijheden

A
  • volle en absolute rechten: geen afwijking
  • minimumstandaarden (bv recht eerlijk proces)
  • gekwalificeerde of voorwaardelijke rechten: kunnen om wettelijk bepaalde motieven aan beperkingen onderworpen worden voor zover dat nodig is voor het behoeden van de democratische rechtsstaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

klassieke vrijheden kunnen in 2 gedeeld worden, welke?

A
  • vrijheden van de fysieke persoon

- vrijheden van de denkende geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beperking van aanhouding en verbod van slavernij en dwangarbeid

A

niemand kan verplicht worden om te werken, tenzij hij vrijwillig in een arbeidscontract heeft toegestemd, ook hechtenis of gevangenschap is verboden.
Behalve op ontdekking op heterdaad, kan niemand worden aangehouden behalve met een bevel van de rechter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het strafrechtelijke legaliteitsprincipe

A

geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet. -> nulla poena sine lefe, nullum crimen sine lege -> een rechter kan dus geen straf opleggen voor een handeling waarvan degene die ze gesteld heeft niet op voorhand wist dat hij voor die handeling gestraft zou kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

recht op leven en fysieke integriteit.

A

het recht op leven is voorzien in het EVRM. maar er zijn beperkingen van dit grondrecht ->
zo mag iemand wel van het leven beroofd worden ten uitvoering van een gerechtelijke terdoodveroordeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bescherming van goederen

A

de woning is beschermd door fundamentele rechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de vrijheid van meningsuiting

A

dit houdt in dat iedereen met gesproken en met geschreven woorden vrij uitdrukking mag geven aan zijn persoonlijke opvattingen; maar die vrijheid is niet onbeperkt; kan bij wet onderworpen worden aan bepaalde voorwaarden.
Bijzondere vorm van vrije meningsuiting; verspreiding in druk art. 25 GW -> behalve om redenen van openbare orde kan de OH niet verhinderen dat drukwerken worden gemaakt en verspreid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

religieuze vrijheid

A

kerk en staat zijn gescheiden. dat die scheiding in België niet helemaal is doorgetrokken blijkt uit het feit dat bedienaren van de erkende erediensten een wedde en een pensioen krijgen van de staat.
6 erkende erediensten in België: rooms-katholieke/protestantse/angelicaanse/israëlitische/islamitische/orthodoxe kerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

recht op privacy

A

de eerbiediging van het privéleven staat centraal. kruispuntbank is opgericht voor de uitwisseling van gegevens in verband met sociale zekerheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aspecten van de privacybescherming

A
  • recht op de persoonlijke afbeelding
  • het briefgeheim -> alleen enkele wettelijke aangeduide postbedienden hebben het recht brieven in te zien.
  • de eerbiediging van het gezinsleven
  • de onschendbaarheid van de woning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

recht op onderwijs en vrijheid van onderwijs

A

klassieke vrijheid van onderwijs = het recht om vrij voor een bepaald soort onderwijs te kunnen kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

recht op een menswaardig leven

A

dit recht houdt in; het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid, het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gelijkheidsbeginsel - grondwettelijke beginselen

A

art. 10 GW & 11 antidiscriminatiewet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gelijkheidsbeginsel - juridische en feitelijke gelijkheid

A

juridische gelijkheid: gelijke situaties moeten gelijk behandeld worden en ongelijke situaties ongelijk.

een feitelijke ongelijkheid: bestaat en is het gevolg van verschillende redenen. een juridische ongelijkheid “bestaat” niet maar wordt door het recht of door de OH gemaakt. zo ontstaan 2 categorieën die verschillend behandeld worden door het recht: minder- en meerderjarigen.
mannen & vrouwen moeten ook gelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verbod van willekeur bij juridische ongelijkheid

A

het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat de aangewende middelen niet evenredig zijn met het beoogde doel:

  • elk door de OH gemaakte onderscheid moet algemeen en onpersoonlijk zijn
  • met het onderscheid moet een doel van algemeen belang nagestreefd worden
  • het onderscheid moet objectief en redelijk verantwoord zijn
  • de gevolgen van het gemaakte onderscheid moet proportioneel zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de rechterlijke controle

A

het gelijkheidsbeginsel is afdwingbaar.
er is een controle op de wetgever, maar ook een controle op de uitvoerende macht door middel van een annulatie- en schorsingsverzoek bij RvS of toep. van de exceptie van illegaliteit.

17
Q

strafrechtelijke beteugeling en controle op racisme en discriminatie

A

centrum voor gelijkheid van kansen en voor rascismebestrijding

18
Q

andere fundamentele rechten

A
  • rechten van het kind
  • recht toegang rechter
  • recht behoorlijke rechtsbedeling
  • gebruik van de in België gesproken talen is vrij
  • openbaarheid van bestuur
19
Q

horizontale werking van de fundamentele rechten

A

de fundamentele rechten en vrijheden behoren tot het publiekrecht en betreffen dus de verticale relatie tss. de OH en rechtssubject

20
Q

discriminatieverbod

A

verbod voor de OH om in al haar handelingen ongeoorloofde onderscheiden te maken.
meer en meer stemmen gaan op om aan de grondrechten ook horizontale werking toe te kennen.

21
Q

directe discriminatie

A

bij een verschil in behandeling dat niet objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd

22
Q

indirecte discriminatie

A

doet zich voor wanneer een neutrale bepaling een schadelijke weerslag heeft op bepaalde personen

23
Q

fundamentele rechten

A

de minimumstandaarden voor de verticale relatie tussen overheid en rechtssubject, het bevat de fundamentele vrijheden, de sociaal-economische grondrechten en de participatierechten.