deel 4 Flashcards

(36 cards)

1
Q

Categorisch meetniveau

A

Een categorisch meetniveau betekent dat variabelen worden ingedeeld in categorieën,
- Nominaal
- Ordinaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nominaal meetniveau

A

Definitie: Variabelen met verschillende categorieën die geen rangorde hebben.
- binair/ dichotoom = 2 categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ordinaal meetniveau

A

je kan de categorieën rangschikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Continue meetniveau (schaal)

A

Een continue variabele is een variabele met getallen waarmee je echt kunt rekenen. Dit betekent dat je de waarden kunt optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen.
- Interval:
- Ratio:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • Interval meetniveau
A

Getallen met gelijke afstanden, maar geen absoluut nulpunt.
🔹 Voorbeelden:

Temperatuur in Celsius → 0°C betekent niet ‘geen temperatuur’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Ratio meetniveau
A

Getallen met gelijke afstanden én een absoluut nulpunt (nul betekent ‘niets’).
voorbeeld
Lengte → 0 cm betekent ‘geen lengte’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat moet je weten van t-test two independent sample

A
  • als de p waarde hoger is dan 0.05 dan is er geen significant verschil en dus niet toe te passen op de bevolking
  • als p waarde lager is dan 0.05 is er wel een significant verschil en is het toe te passen op de bevolking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de risico’s van gestructureerde interviews?

A

Inter-interviewer bias
Desirability bias
Acquiescence bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inter-interviewer bias

A

ontstaat wanneer verschillende interviewers op verschillende manieren vragen stellen, interpreteren of reageren, wat kan leiden tot inconsistente of vertekende antwoorden van respondenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Desirability bias

A

(ook wel sociale wenselijkheidsbias genoemd) is de tendens van respondenten om antwoorden te geven die sociaal acceptabel of wenselijk worden geacht, in plaats van hun echte gedachten of gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Acquiescence bias

A

(ook wel yea-saying bias genoemd) is de tendens van respondenten om automatisch met een stelling of vraag in een enquête of interview in te stemmen, ongeacht hun werkelijke mening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de belangrijkste eigenschap van een semi-gestructureerd interview?

A

De onderzoeker heeft een lijst met open vragen en kan nieuwe vragen stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van een ongestructureerd interview?

A

Etnografisch onderzoek
Interviewer heeft een lijst met aanwijzingen
De geïnterviewde krijgt veel ruimte
Ongestructureerde interviews zijn gericht op het verkrijgen van diepgaande inzichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

probing vragen

A

Opvolgen op wat is gezegd met directe vragen.
b. “Kan je me meer vertellen over…? Je zei dat je X niet leuk vond. Wat maakt dat…?”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de twee soorten interactie in focus groups?

A

Complementair = consensus, overeenstemming in zienswijze
deelnemers bouwen voort op voorgaande opmerkingen
Argumentatief= deelnemers dagen elkaar uit
verantwoorden hun mening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de voordelen van groepsdynamiek in focus groups?

A

Deelnemers kunnen hun mening ontwikkelen, kwalificeren of aanpassen door het horen van anderen.

17
Q

Wat is een nadeel van focus groups?

A

Weinig controle over het verloop en complexiteit van data-analyse.

18
Q

Wat is de ideale groepsgrootte voor focus groups?

A

Minimaal 4 mensen, meestal tussen de 6 en 10.

19
Q

Hoeveel controle moet een moderator hebben in een focus group?

A

Liefst zo min mogelijk, niet storend en niet sturend.

20
Q

Wat zijn de twee typen online focus groups?

A

Synchronous
Asynchronous.

21
Q

Wat zijn de kenmerken van synchronous online focus groups?

A

In real time, deelnemers kunnen tegelijkertijd typen.

22
Q

Wat zijn de kenmerken van asynchronous online focus groups?

A

Niet in real time, deelnemers reageren later op de moderator en anderen.

23
Q

Wat betekent ‘anonimiseer maar specificeer’ in de context van quotes?

A

Bijvoorbeeld, ISW student, 21.

24
Q

Wat kan groepsdenken in focus groups veroorzaken?

A

Sociale wenselijke antwoorden en spanning voor en tussen participanten.

25
Wat moet je uitleggen tijdens de introductie van een focus group?
Jezelf voorstellen Doel van het onderzoek Informed consent Opnames maken.
26
Wat is een belangrijk aspect van constructivistische ontologie in focus groups?
Aandacht voor nuances in taal.
27
Wat is het risico bij conventionele één-op-één interviews?
Onderzoekers zijn vaak terughoudend om inconsistenties aan te kaarten.
28
Inhoudsvaliditeit (Content Validity)
Inhoudsvaliditeit verwijst naar de mate waarin een meetinstrument het volledige spectrum van het te meten concept dekt. Het doel is ervoor te zorgen dat alle relevante aspecten worden meegenomen.
29
Criteriumvaliditeit (Criterion-related Validity):
criteriumvaliditeit kijkt of je test resultaten geeft die passen bij andere, erkende manieren van meten. Er zijn twee soorten criteriumvaliditeit: - Predictieve validiteit: - Gelijktijdige validiteit:
30
Gelijktijdige validiteit:
Dit verwijst naar de mate waarin de score op een meetinstrument overeenkomt met een criterium dat tegelijkertijd wordt gemeten. Bijvoorbeeld, een nieuw ontworpen test voor depressie moet gelijke resultaten geven als een goed gevestigde test voor depressie.
31
Predictieve validiteit:
Dit betreft de mate waarin een test in staat is toekomstige prestaties of gedragingen te voorspellen. Bijvoorbeeld, een toelatingstest voor een universiteit moet in staat zijn de toekomstige academische prestaties van studenten te voorspellen.
32
Constructvaliditeit (Construct Validity)
Constructvaliditeit is de mate waarin een meetinstrument echt meet wat het bedoeld is te meten. . Dit wordt getest door te kijken hoe het meetinstrument zich verhoudt tot andere, vergelijkbare of juist andere tests.. Er zijn twee hoofdtypen constructvaliditeit: - Convergente validiteit: - Divergente validiteit (discriminante validiteit):
33
Divergente validiteit (discriminante validiteit):
Dit betekent de mate waarin het meetinstrument weinig of geen verband heeft met andere tests die iets heel anders meten.
34
Convergente validiteit:
Dit verwijst naar de mate waarin het meetinstrument positieve correlaties vertoont met andere meetinstrumenten die hetzelfde construct meten.
35
panelstudie
Een panelstudie is een type longitudinaal onderzoek waarbij dezelfde groep mensen (het panel) over een langere periode herhaaldelijk wordt onderzocht. Dit type studie wordt vaak gebruikt om veranderingen in attitudes, gedragingen of andere variabelen in de tijd te volgen.
36
Cohort studie
Een cohortstudie is een type longitudinaal onderzoek waarbij een specifieke groep mensen (een cohort) over een bepaalde periode wordt gevolgd om te zien hoe bepaalde factoren (zoals leefstijl, blootstelling aan risicofactoren, enz.) van invloed zijn op gezondheidsuitkomsten of andere variabelen. In een cohortstudie worden mensen ingedeeld op basis van een gemeenschappelijk kenmerk