Deel 5 Flashcards

1
Q

Zicht middelbare
leeftijd

A
  • Rond 40e begint gezichtsscherpte af te nemen (vermogen om nabij en in verte details waar te nemen) doordat de ooglens verandert (minder doorzichtig) en de elasticiteit afneemt.
  • Presbyopie oftewel verziendheid (afname vermogen dichtbij te zien)
  • Waarneming van diepte en afstand verslechtert
  • Door elasticiteit kunnen ogen minder goed aanpassen aan duisternis en schemer
  • Soms sprake van een ziekte en geen normale veroudering: glaucoom. Wanneer druk in de oogvloeistof toeneemt doordat vloeistof niet weg kan lopen of overmatige productie (1-2%). Dit zorgt eerst voor tunnelvisie. Daarna kunnen zenuwcellen verlamd raken met volledige blindheid tot gevolg. Medicijnen of operatie kan herstellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gehoor middelbare leeftijd

A
  • Minder duidelijke veranderingen dan het gezichtsvermogen
  • Deels gevolg van omgevingsfactoren: beroepen met hard geluid
  • Veroudering gepaard met verlies cilia of haarcellen in het binnenoor welke boodschappen naar de hersenen versturen
  • Trommelvlies wordt minder elastisch waardoor minder gevoelig voor geluid
  • Presbycusis: verlies vermogen om hoge tonen te horen (ca. 12%)
  • Meeste hebben ook moeite met lokalisatie van geluiden doordat gehoorverlies niet altijd gelijk is voor beide oren.
  • Tinnitus: oorsuizen voor meer dan drie maanden. Oorzaken zijn veroudering, operatie of structurele geluidsbelasting. Leidt tot vermoeidheid, slapeloosheid en concentratieproblemen. Niet op te lossen maar wel beter omgaan met.
  • Meeste kunnen compenseren voor gehoorproblemen: harder zetten, liplezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Reactietijd
middelbare leeftijd

A

Sprake van toename reactietijd maar vaak nauwelijks merkbaar. Bij eenvoudige taken met 20% toename tussen 20e en 60e. Bij complexere taken is de achteruitgang geringer. Toename veroorzaakt door verandering in overdracht informatie in zenuwstelsel. Mensen van middelbare leeftijd minder vaak betrokken bij ongeluk dan jongere mensen: nemen minder risico’s en hebben meer ervaring, dit compenseert.
De achteruitgang kan vertraagd worden: voldoende beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Veranderingen op
het gebied van
seksualiteit

A

Frequentie neemt iets af. Seksuele genot blijft gelijk: Ca. 50% tussen 45 en 59 zegt een of meerdere keren per week seks te hebben. Nu kinderen uit huis zijn hebben stellen meer tijd en privacy. Na de menopauze hoeft er geen anticonceptie meer gebruikt worden. Seksuele beleving verandert wel
- Mannen hebben meer tijd nodig tot erectie en duurt langer tot volgende orgasme, hoeveelheid vloeistof wordt minder net als testosteron
- Bij vrouwen wordt de vaginawand dunner en minder elastisch, de ingang wordt korter waardoor het soms pijnlijk kan worden, hoewel veranderingen vaak gering zijn. Als het stel vasthoudt aan hoe het vroeger was kunnen problemen ontstaan: nieuwe balans vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vrouwelijk
climacterium

A

Rond 45e bereiken vrouwen deze periode waarin de overgang plaatsvindt van vruchtbaarheid naar onvruchtbaarheid. De menopauze is het einde van de menstruatie: worden tussen 47-48 jaar minder vaak of onregelmatiger ongesteld. Bij een jaar geen menstruatie is de start menopauze (gemiddeld 52). De leeftijd waarop de menopauze optreedt is voor 85% erfelijk bepaald. Om verschillende redenen belangrijk:
- Traditionele zwangerschap niet meer mogelijk
- Productie oestrogeen en progesteron neemt af: grote verschillen in welke mate een vrouw hier last van heeft. Opvliegers, hoofdpijn, duizeligheid, hartkloppingen en gewrichtspijnen. 10% ervaart ernstige ongemakken, +/-50% ervaart weinig klachten. Symptomen van menopauze doen zich soms al 10 maanden voor stop menstruatie voor: perimenopauze met schommelingen in hormonen. Symptomen verschillen per etniciteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mannelijke
climacterium

A

Periode van lichamelijke en psychologische veranderingen in het mannelijk voortplantingssysteem aan het einde van de middelbare leeftijd. Geleidelijk dus moeilijk een tijd aan vast te binden. Mannen blijven in staat kinderen te verwekken.
- Vergroting prostaatklier: problemen in urineren of herhaalde aandrang.
- Testosteron daalt: samenhangend met verminderde energie, depressie, seksuele problemen
- Erectiestoornissen komen vaker voor. Op te lossen met testosteronpleisters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lichamelijke
gezondheid
middelbare leeftijd

A
  • Gezondheidskwesties worden steeds belangrijker naast veiligheid en geld.
  • Angst voor kanker of Alzheimer neemt toe.
  • Middelbare leeftijd voor meeste een gezonde periode.
  • De kans tussen 45-65 jaar om infectie, allergie, ademhalings- of spijsverteringsziekte te krijgen is kleiner dan bij jongvolwassenen: immuniteit opgebouwd.
  • Chronische ziekten gaan echter toenemen: artritis, diabetes en hypertensie.
  • Belangrijk om mee te doen aan bevolkingsonderzoeken.
  • De dood blijft echter nog een uitzondering: 3% sterft voor 50-jarige leeftijd.
  • Er zijn grote individuele verschillen: sommigen worden geplaagd voor vele ziekten en anderen helemaal niet, deels genetisch (sterftecijfer vrouwen lager, maar wel vaker ziek) en deels door omgeving bepaald (SES; gevaarlijkere banen, vervuilde wijken, meer criminaliteit, slechtere verzekering, minder gezonde leefstijl).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stress middelbare leeftijd

A

Andere oorzaken van stress dan in jongvolwassenheid, maar zelfde uitkomst.
1. Directe fysiologische effecten: hogere bloeddruk, verminderd immuunsysteem, hogere hormonale activiteit en psychosomatische aandoeningen
2. Schadelijk gedrag: toegenomen inname alcohol en drugs, slechtere voeding, minder slaap
3. Indirect gezondheidsgerelateerd gedrag: minder trouw aan medische adviezen, later of niet zoeken van medische hulp, minder lichaamsbeweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hartkwalen

A

In 2016 stierf 25% van de vrouwen aan hart- en vaatziekten (veelal boven 80 jaar). Voor 80e zijn mannen in de meerderheid. Hart- en vaatziekten niet in ieder land een groot probleem:
- Genen: extra kwetsbaarheid, ouders die leiden aan een aandoening, sekse en leeftijd spelen een rol; mannen op jongere leeftijd gevoeliger dan vrouwen.
- Omgeving: roken, vet en cholesterolrijk eten, weinig lichaamsbeweging, perceptie en ervaring van stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

A en B
gedragspatroon

A

Het type-A gedragspatroon (competitiedrang, ongeduld en neiging tot frustratie en vijandigheid, voorkeur voor complexe taken en willen meer bereiken dan anderen).
Type B-gedragspatroon: lage competitiedrang, geduld en afwezigheid van agressie. Zelden haastig. Er is een verband tussen deze persoonlijkheidskenmerken en hartinfarct: A krijgt 2x zo vaak hartinfarct, vaker fataal en 5x zo vaak hartproblemen als B. A raakt in stresssituatie fysiologisch sterk aroused: hartslag en bloeddruk stijgen en productie epinefrine neemt toe; leidt tot slijtage hart- en bloedvaten. Vijandigheid en woede van type A vormt de belangrijkste link. Trainingen kunnen dit gedrag doen afnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kanker

A

Veel vormen zijn goed te behandelen, 40% leeft 5 jaar later nog na diagnose. Kanker voor mannen belangrijkste doodsoorzaak (vrouwen op één na). Kankercellen delen ongecontroleerd en snel en vormen uiteindelijk tumoren welke voedingsstoffen onttrekken aan gezonde cellen/lichaamsweefsel. Oorzaken: Genetische componenten en omgeving en gedrag: ongezonde voeding, roken, alcoholgebruik, te veel zonlicht, straling en bepaalde beroepsrisico’s zoals chemicaliën en asbest. Behandelingen:
- Radiotherapie: tumor met straling vernietigen
- Chemotherapie: gecontroleerde doses giftige substantie toedienen voor vergiftigen
- Immunotherapie: actief aanmaken van antistoffen en afweercellen
- Operatie: tumor en omringend weefsel verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kanker en
psychische factoren

A

Emotionele respons van patiënt heeft invloed op de genezing. Vrouwen werden verdeeld in 4 groepen gebaseerd op hun attitude tegenover de ziekte. Percentage overledenen was groter onder vrouwen die diagnose geaccepteerd hadden of er moedeloos bij neer hadden gelegd. Echter zijn er onderzoeken die geen verschil zien tussen positieve en minder positieve houding tegenover de ziekte. Mensen die deelnamen aan groepstherapie leefden minstens 18 maanden langer en kregen minder last van angst en pijn. Persoonlijkheidsfactoren spelen ook een rol: optimistische personen melden minder lichamelijke en psychologische problemen. Blijft onduidelijk wat het verband is: mogelijk zijn positieve mensen meer therapietrouw en daardoor meer baat bij behandeling, misschien versterkt de instelling het immuunsysteem of zorgt het voor meer sociale steun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

top-down en
bottom-up
invloeden van
levenstevredenheid
van
postmenopauzale
vrouwen.

A

Kishida en Elavasky (2017) kijken naar top-down als bottom-up invloeden van dagelijkse levenstevredenheid van postmenopauzale vrouwen.
- Top-down (between-subjects): minder grote variatie over tijd en gerelateerd aan karaktertrekken zoals persoonlijkheid, algemene symptoomlast en algemene fysieke activiteit. Er zijn geen between-subjects verschillen in hun onderzoek: vrouwen zijn vergelijkbaar met elkaar in deze steekproef.
- Bottom-up (within-subjects): grotere variatie over tijd en gerelateerd aan tijdelijke toestanden zoals dagelijkse fysieke activiteit en dagelijkse symptoomlast. Hierbij wordt de dag van de week en dag van onderzoek meegenomen ter voorkoming van invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Resultaten
onderzoek Kishida
en Elavasky

A
  • Er is een toename in levenstevredenheid als de respondent fysiek actiever was dan normaal, met name gewone dagelijkse beweging in plaats van inspannende beweging.
  • Levenstevredenheid van niet-neurotische vrouwen is gelijk bij hoge als lage symptomen
  • Levenstevredenheid van neurotische vrouwen is lager als ze meer symptoomlast ervaren: er is een interactie-effect tussen neuroticisme, symptoomlast en
    levenstevredenheid
    Kritiek: ondanks aanzienlijke steekproef en veel metingen is de significantie niet heel sterk om de nulhypothese te verwerpen. Er kan sprake zijn van een type I-fout: het gevonden effect is dan niet aanwezig in de populatie. Replicatie van het onderzoek kan duidelijkheid geven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Langdurige aandoeningen

A
  • Allergie staat op nummer 1 van chronische aandoeningen, neemt na 65 jaar af.
  • Hoge bloeddruk staat op 2. Neemt toe vanaf 40 jaar en boven 65 zelfs 77% last van.
  • 5 vd 10 chronische aandoeningen hebben te maken met bewegingsapparaat (knie)
  • Op 7 staat depressie, neemt vanaf 65 jaar af.
  • Vrouwen rapporteren 2x zoveel gewichtsslijtage van heupen en knie
  • Vrouwen rapporteren iets meer incontinentie, migraine en depressie dan mannen
  • Vrouwen rapporteren ong. gelijk of meer lichamelijke klachten: langere levensverwachting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Intelligentie op
middelbare leeftijd

A

Intelligentie is het hoogst tussen 18-25, daarna is er sprake van een geleidelijke achteruitgang. Onderzoeken gevoelig voor cohorteffecten: mogelijk een onderschatting van ouderen. Daarna longitudinale onderzoeken waaruit kwam: tot 35e een redelijk stabiele score op intelligentietests, in sommige gevallen behouden tot 50e maar over het algemeen begint het te dalen. Nadeel hiervan is testwise worden en uitval proefpersonen.
- Vloeibare intelligentie: vaardigheden in informatieverwerking, redeneren en herinneren. Deze neemt af met leeftijd.
- Gekristalliseerde intelligentie: informatie, vaardigheden en strategieën opgedaan door ervaringen en toepasbaar bij oplossen problemen. Dit blijft stabiel/neemt toe

17
Q

Onderscheid van Schaie

A

Schaie onderscheidt meerdere soorten vaardigheden, waaronder ruimtelijke oriëntatie, vaardigheid met cijfers en taalvaardigheid. Bepaalde vaardigheden nemen vanaf 25e geleidelijk af zoals perceptiesnelheid of verbaal geheugen. Andere vaardigheden stijgen of blijven stabiel zoals cijfers en verbale vaardigheid. Oorzaak: twintig genen essentieel voor flexibiliteit, herinneren en geheugen beginnen minder efficiënt te werken vanaf 40e, en de plek waarop taken worden uitgevoerd in de hersenen veranderen (beide hersenhelften i.p.v. een helft).

18
Q

Oorzaken
discrepantie tussen
hoge posities en
achteruitgang
functioneren

A

Discrepantie tussen hoge posities die mensen van middelbare leeftijd bekleden en achteruitgang in functies heeft vier oorzaken
1. Gangbare maatstaven voor cognitie is anders dan wat je nodig hebt voor beroepen
2. De manier waarop IQ en succes gemeten wordt op werk
3. Misschien zijn weinig cognitieve vermogens nodig voor beroepsmatig succes
4. Specifieke expertise is ontwikkeld en IQ meet enkel reactie op nieuwe situaties.

19
Q

Selectieve
optimalisering

A

Baltes onderzocht een strategie namelijk: selectieve optimalisering, waarbij mensen zich concentreren op vaardigheden ter compensatie van verliezen op andere gebieden. Het is een mix van groei (toename vaardigheden) en verval (biologische veroudering) waardoor er geen sprake is van achteruitgang.

20
Q

Expertise

A

Expertise is de verwerving van vaardigheden of kennis op een specifiek gebied en is specifieker dan intelligentie. Ontwikkeling hiervan is door aandacht op specifiek terrein wijden en daarin oefenen ofwel beroepsmatig ofwel voor plezier. Leken houden zich aan procedures en regels en experts vertrouwen op intuïtie en ervaring waarbij gedrag grotendeels automatisch is. Hebben betere probleemoplossende strategieën en benadering van problemen is flexibeler (meer alternatieven).

21
Q

Geheugen middelbare leeftijd

A

Meeste mensen van middelbare leeftijd hebben minimaal geheugenverlies en vele geen. Door sociale stereotypen schrijven mensen verstrooidheid snel toe aan veroudering. Het geheugen bestaat uit
- Het sensorisch geheugen: tijdelijke opslag in zintuiglijk systeem
- Werkgeheugen: een selectie hiervan wordt opgenomen in kortetermijngeheugen
- Langetermijngeheugen: afhankelijk van wat we al weten, onze motivatie of sterkte van de informatie wordt het hier opgeslagen. Betekenisvol of aansluitend bij aanwezige kennis. Het langetermijngeheugen wordt steeds slechter tijdens het ouder worden omdat ze nieuwe informatie minder efficiënt kunnen registreren en opslaan en terughalen. Het meeste verlies kan gecompenseerd worden met cognitieve strategieën.

22
Q

Geheugenschema’s

A

Informatie terugroepen kan door middel van schema’s: georganiseerde eenheden van informatie in het geheugen dat ons in staat stellen informatie te categoriseren en interpreteren. Het wordt hierdoor een samenhangend geheel. Schema’s bevatten ook informatie over de cultuur.

23
Q

Variabiliteit en
plasticiteit van
cognitieve
vaardigheden

A

Er is grote variabiliteit is binnen leeftijdsgroepen en de curves van de drie leeftijdsgroepen grote overlap tonen. Cognitieve prestatie van middelbare leeftijd valt tussen die van jongeren en ouderen, maar hierbinnen is grote variatie. De gemiddelde score neemt af met de leeftijd maar grote overlap. Het frequent deelnemen aan cognitieve activiteiten kon de negatieve effecten van een lage SES verminderen: plastisch.

24
Q

Beschermende
factoren van de
gezondheid
(Lachman)

A
  • Gevoel van controle
  • Fysieke activiteit
  • Sociale steun
25
Q

Onderactivatie van
het brein

A

Toenemende leeftijd gaat gepaard met verminderde prestaties op verwerkingssnelheid, aandachtsprocessen, EF, episodisch geheugen en vloeibare intelligentie. Dit komt door onderactivatie van de prefrontale cortex. Dit wordt onderkent door het cognitieve verliesmodel (tot 1990 dominant). Ouder worden werd gezien als een proces van verlies waarbij cognitieve functies en hun neurale substraten progressief achteruitgaan. Als oorzaak hiervan wordt de ‘resource-reduction’-hypothese aangehouden. Deze veronderstelt dat bij het ouder worden de additionele ‘reserve’ capaciteit die aanwezig is in het brein, uitgeput raakt. Er is dus sprake van leeftijdsgerelateerde reductie van algemene, niet taakspecifieke cognitieve verwerkingscapaciteit. Dit is echter niet op alle gebieden, ouderen scoren even goed op geheugentaken met positieve informatie en ook bij verwerken contextuele informatie wordt gelijk gescoord. Neurologisch onderzoek toont aan dat het brein van oudere mensen taken anders verwerkt. Er worden dus andere hersengebieden geactiveerd; vaak rechtsfrontaal. Er worden dus andere cognitieve strategieën gebruikt, met meer bilaterale verwerking (beide hersenhelften).

26
Q

Verklaringen voor
bilaterale
verwerking

A
  1. Dit compensatiemechanisme zorgt ervoor dat er andere neurale circuits worden gevormd die het verlies compenseren dat ontstaan is door minder goed functioneren van oorspronkelijke circuits. Er is een grens: enkel bij lage ‘memory load’ gepaard met de taak ontstaat verhoogde activatie frontaal. Bij taken met hoge memory-load is er geen compensatie en zal dus prestatie minder goed zijn.
  2. Het verwerken van een taak is moeilijker voor oudere mensen en vergt meer inspanning
  3. Dedifferentiatie: verschillende cognitieve functies doen steeds meer beroep op dezelfde capaciteiten of processen en er zou dus sprake zijn van verminderde specialisatie.
27
Q

Ontwikkeling van
positief affect en
levenstevredenheid

A

Lachman onderzocht ervaren positief affect en levenstevredenheid tien jaar lang
- Positief affect: laat een U-vorm zien aan begin, met geringe afname aan het eind
o Tussen 24 en 49 neemt positief affect af;
o Tussen 40 en 59 blijft positief affect relatief in balans;
o Tussen 50 en 69 neemt positief affect toe:
o Tussen 60 en 79 blijft positief affect relatief in balans;
o Tussen 70 en 85 neemt positief affect af maar is hoger dan in de jongere jaren.
- Levenstevredenheid: laat een U-vorm zien, met aan het eind redelijk stabiel en hoger dan voor 60e
o Tussen 24 en 49 blijft levenstevredenheid in balans;
o Tussen 40 en 59 neemt levenstevredenheid toe;
o Tussen 50 en 69 neemt levenstevredenheid verder toe;
o Tussen 60 en 79 neemt levenstevredenheid weer af;
o Tussen 70 en 85 blijft levenstevredenheid in balans maar hoger dan in jongere jaren

28
Q

Modellen
gebaseerd op
normatieve crises

A

Theoretische modellen ten aanzien van de persoonlijkheidsontwikkeling. Modellen gebaseerd op normatieve crises: gebaseerd op tamelijk universele stadia die samenhangen met reeks leeftijdgebonden crises, zoals Erikson. Komen echter uit een tijd waarin de samenleving haar leden nog strikte en uniforme rollen toebedeelde (geen variatie mogelijk).

29
Q

Modellen
gebaseerd op
ingrijpende
gebeurtenissen

A

persoonlijkheid gebaseerd op specifieke gebeurtenissen in het leven van een volwassene en niet de leeftijd op zich. Ondanks verschillende leeftijd kun je gemeenschappelijke kenmerken delen.

30
Q

Erikson’s stadium
van zorg voor
volgende generatie
versus stagnatie

A

De middelbare leeftijd besteden we persoonlijke bijdrage aan gezin, buurt, werk en samenleving (voortzetting eigen leven via anderen) of er is sprake van stagnatie (beperkte bijdrage en aanwezigheid voelt niet van belang). Stagnatie kan leiden tot zoeken andere baan, vervelen of frustratie.