Deeltentamen 1 Flashcards
(74 cards)
In welke richting wordt de template streng afgelezen?
Van 3’ -> 5’
In welke richting wordt DNA opgebouwd?
van 5’ -> 3’
Noem vier bindingsdomeinen
- Zinkvinger
- Helix-lus-helixeiwitten
- Leucine zipper
- Waterstofbruggen
Waar wordt extracellulaire matrix gemaakt in bindweefsel, kraakbeen en botten?
Bindweefsel –> fibroblasten
Kraakbeen –> chondrocyten
Botten –> osteocyten
Beschrijf de embryonale periode
De embryonale periode duurt van week 3 tot week 8.
In week 3/4 –> aanleg bouwplan
In week 4 –> krommingsproces
In week 5-8 –> organogenese
Benoem drie componenten en hun functie van het ECM
- Collageen –> structuur en treksterkte
- Proteoglycanen –> binden veel water, kan schokken opvangen
- Elastische vezels –> treksterkte
Benoem de twee soorten secretie en leg uit.
Constitutieve secretie = vindt continue plaats en wordt nauwelijks gereguleerd
Geinduceerde secretie = wordt wel gereguleerd (bijv. hormonen, neurotransmitters)
Wat zijn de verschillende typen vezels?
- Collageen vezels
- Dik = type 1 –> trekkrachten
- Dun = type III –> structuur - Reticulaire vezels
- Type III - Elastische vezels
Wat zijn de macromoleculen van de tussenstof?
- Glycosaminoglycanen (hyaluronan) trekt water aan
- Proteoglycanen = eiwit kernstructuur + glycosaminoglycanen
- Multi-adhesie glycoproteinen = verbinding matrixcomponenten
Benoem de soorten weefsel
- Losmazig bindweefsel = flexibel, geen tractie mogelijk
- Vezelig bindweefsel = meer collageen, dus trekkrachten mogelijk, regelmatig & onregelmatig
- Elastisch weefsel = collageen type III + elastieke, vooral fibrocyten
- Reticulair bindweefsel = reticulaire cellen, collageen type III, ondersteuning
- Muceus bindweefsel = hyaluronzuur, gelei-achtig
- Vetweefsel = uniloculair (wit) en multiloculair (bruin)
- Hematopoetisch en lymfatisch weefsel = ontstaat uit stamcellen van mesenchym
Leg de differentiatie van CD4+-cellen uit.
Type 1 –> uitscheiding IFN-gamma, activatie M1 macrofagen en bestrijding pathogeen
Type 2 –> uitscheiding IL-4 waardoor activatie M2 macrofagen en stimulatie van weefselherstel
Noem de vier ethische principes
- Niet schaden
- Weldoen
- Respect voor autonomie
- Rechtvaardigheid
Hoeveel verschillende aminozuren zijn er?
20
Noem 5 categorieën restgroepen
- Niet-polair
- Aromatisch
- Polair
- Positief geladen
- Negatief geladen
Wat is Km en hoe is deze af te lezen?
Km = affiniteit van het enzym voor het substraat
Door de helft van de Vmax concentratie af te lezen
Hoe worden allosterische enzymen geactiveerd?
- Door substraat toe te voegen veranderen de enzymen van inactieve vorm (T-vorm) naar actieve vorm (R-vorm)
- Door een activator wordt de inactieve vorm omgezet in actief waardoor substraat kan binden aan enzym
Hoe ontstaat een a-helix en hoe ontstaat een ß-strand?
A-helix –> liggende restgroepen allemaal aan dezelfde kant
ß-strand –> liggende restgroepen zo ver mogelijk uit elkaar
Benoem de kenmerken van autosomaal recessieve overerving.
- Defecte gen ligt op autonoom
- Patient heeft altijd twee defecte allelen
- Beide ouders zijn drager
Benoem de kenmerken van autosomale dominante overerving.
- Defecte gen ligt op autonoom
- Heterozygoten lijden aan de ziekte
- Een ouder van de patient lijdt ook aan de ziekte
- Gezonde ouders = gezonde kinderen
In welke richting wordt mRNA gesynthetiseerd?
Van 3’ –> 5’
Welke streng DNA leest RNA-polymerase af en aan welke is deze complementair?
RNA-polymerase leest de patrijsstreng/template streng af.
Deze is complementair aan de coderende streng.
Vier endosymbiotische gebeurtenissen volgens Lynn Margulis:
- Spirochaete bacterie –> micro-tubuli + flagel
- Alpha proteobacterie –> mitochondrien
- Cyanobacterie –> chloroplasten
- Eencellige roodwiercel –> chloroplast dubbelmembraan
Leg het verschil uit tussen ruw ER en glad ER
Ruw ER: ribosomen hebben de functie RNA te transgeen, eiwitten te vouwen en te transporteren
Glad ER: synthese van glycogeen, steroiden en fosfolipiden en opslag van calcium en glycogeen
Leg uit hoe een ribosoom te werk gaat.
De kleine subunit (40s) herkent 5’-einde van RNA –> codon-anticodoninteractie.
De grote subunit (60s) bindt aan de kleine en samen zorgen ze ervoor dat tRNA zijn aminozuren bindt (A-site –> P-site –> E-site) o.i.v. peptidyltransferase.