Deeltentamen deel 2 Flashcards
(48 cards)
Ventraal treden …(1) vezels uit en dorsaal treden …(2) vezels uit.
- Motorische
- Sensibele
Benoem verschillende soorten membraanreceptoren.
- Ionkanalen = na binding ligand gaan open of dicht
- G-eiwitgekoppelde receptoren = koppelt aan G-eiwit die signaal doorgeeft
- Enzymgekoppelde receptoren = dimmer en transmembraan. als de receptor is geactiveerd heeft een enzym het signaal door
Benoem verschillende soorten domeinen van kernreceptoren.
- Hormoonbindingsdomein = affiniteit en specificiteit
- Kernlokalisatiedomein = verplaatsen hormoon in de kern
- Dimerisatiedomein
- Co-activator/Co-repressor domein = geeft signaal door
Benoem twee soorten receptoren en hun functie
- Cell-surface receptors = hormoon bindt aan de buitenkant, signaal wordt gegeven aan eiwitten in de cel
- Intracellular receptor = kernreceptoren. Hormoon moet passief of via eiwitten de cel inkomen
Wat is specificiteit en wat is affiniteit?
Specificiteit = 1 ligand past op 1 receptor
Affiniteit = als de Kd laag is, dan is er een ligand-receptorbinding mogelijk bij lage concentraties
Benoem verschillende soorten ligenden
- Ion
- Aminozuur
- Peptide
- Eiwit
- Suiker
- Cholesterol
- Lipide
Leg G-eiwit gekoppelde receptoren uit.
Wordt ook wel 7 transmembraan receptoren genoemd.
Ze beslaan 3% van het genoom en hebben een functie in zicht, reuk en smaak.
Ze werken vrij snel
Ander woord is GPCR
Wat is het verschil tussen parsen en paralyse?
Parese = spieren zijn onvolledig verlamd
Paralyse = spieren zijn volledig verlamd
Onderscheid twee soorten refractie perioden en hun definitie
Absolute refractaire periode = tijdens actiepotentiaal onmogelijk om nieuwe op te wekken
Relatieve refractaire periode = zolang K-kanalen nog open staan. Alleen hele sterke prikkels kan dan nog impuls opwekken.
Welke twee strategieën verhogen de voortgeleidingssnelheid?
- Hoe dikker het axon is, hoe hoger de voortgeleidingssnelheid, door minder inwendige weerstand
- Lage membraancapaciteit –> snelle voorgeleiding
Waar verlaten sympathische vezels het ruggenmerg? En waar de parasympathische?
Sympathisch: Th1 en L3
Parasympathisch: S2 en S4
Benoem de domeinen van een membraanreceptor
- Hormoonbindenddomein
- Transmembraandomein = receptor zit in het membraan verankerd
- Transductiedomein = geeft signaal door
Beschrijf de activatie van second messengers
- De receptor wordt geactiveerd
- Signaal wordt doorgegeven aan second messengers
- Er vindt vermeerdering en versterking van het signaal plaats
- Second messengers gaan interactie aan met intracellulaire eiwitten en andere moleculen
- Leidt tot een respons
Beschrijf werking van een G-eiwit
- Alfa-subunit bindt GDP-eiwit waardoor inactief
- ACTH bindt als receptor, activeert G-eiwit
- GDP wordt GTP
- G-eiwit splitst in alfa- en beta-subunit
- Alfa-subunit bindt aan effectormolecuul
- Signaal wordt doorgegeven
- Alfa-subunit inactiveert zichzelf
- Alfa- en beta-subunit weer samen
Wat zijn gliacellen?
Verzamelnaam voor cellen die neuronen ondersteunen, zoals oligodendrocyten, astrocysten en Schwanncellen
Waar wordt bepaald of een actiepotentiaal wordt gegenereerd of niet?
In het initieel segment van het neuron. Net na het soma en begin van axon
Wat gebeurd er tijdens depolarisatie?
Het membraanpotentiaal wordt positiever. Intracellulair wordt dus positiever. Natrium stroomt de kern in door diffusie (extracellulair veel natrium)
Leg het verloop van de actiepotentiaal uit.
- Membraan depolariseert
- Ionkanalen openen
- Na-ionen stromen de cel in
- De cel depolariseerd
- K-ionen stromen de cel uit
- Repolarisatie
- K-kanaal staat te lang open –> hyperpolarisatie
- Membraanpotentiaal herstelt
Wanneer spreekt men van een evenwichtspotentiaal?
Als de netto instroom gelijk is aan nul
Wat is een kation en wat is een anion?
Kationen = positieve ionen
Anionen = negatieve ionen
Geef de Nernstvergelijking
Ex = 61,5 mV/z * log[X]0/[X]1
z = lading van ion
[X]0 = extracellulaire ionconcentratie
[X]1 = intracellulaire ionconcentratie
Op welke manieren kan afgifte van stoffen plaatsvinden?
- Endocrien = afgifte aan het bloed
- Paracrien = afgifte aan nabij gelegen cellen (zoals neuronale prikkeloverdracht)
= Autocrien = afgifte aan eigen cel
Leg het verschil uit tussen elektrische en chemische synapsen
Elektrisch:
- Gap-junctions
- Geen drempelwaarde nodig
- Onuitputbaar
- Bi-directioneel
- Remming slecht nodig
Chemisch:
- Synapsen
- Drempelwaarde
- Uitputbaar
- 1 kant op
- Calcium zorgt voor exocytose neurotransmitter
Leg het verschil uit tussen dense-core en clear vesicles
Dense-core:
- Neuropeptiden worden niet lokaal gerecycled
- Alleen hoogfrequente stimulatie
- Synthese in soma
Clear vesicles:
- Wel gerecycled
- Lage prikkelfrequenties