défi 3 voc. Flashcards

(154 cards)

1
Q

een tegenstander

A

un adversaire, une adversaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een ziel, een geest

A

une âme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een goed doel

A

une bonne cause

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een burpee, een krachtoefening

A

un burpee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het lopen (de running)

A

la course à pied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een hindernissenloop

A

une course d’obstacles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een beginner

A

un débutant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een uitdaging

A

un défi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een verkwister

A

un dépensier, une dépensière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de vastberadenheid

A

la détermination

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het uithoudingsvermogen

A

l’endurance (f.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een training

A

un entrainement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een spierversterkende oefening

A

un exercise de renforcement musculaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een kracht

A

une force

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een vechter

A

un guerrier, une guerrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een doel

A

un objectif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een obstakel, een hindernis

A

un obstacle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een traject

A

un parcours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een deelnemer, een deelneemster

A

un participant, une participante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een deelname

A

une participation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een boete, straf, sanctie

A

une pénalité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een rijbewijs

A

un permis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een voornemen

A

une résolution

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een rond stuk hout, een boomstam

A

un rondin de bois

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de voldoening
la satisfaction
26
een trend
une tendance
27
gewapend met
armé, armée de
28
gevestigd, ervaren
confirmé, confirmée
29
gemoedelijk, gezellig
convivial, conviviale
30
vermoeiend
fatigant, fatigante
31
vereist
requis, requise
32
opgven
abandonner
33
uitgeven, spenderen
dépenser
34
besparen
économiser
35
overschrijden, passeren langs
franchir
36
snoepen, knabbelen
grignoter
37
vermageren, afslanken
maigrir
38
zich inzetten, zich engageren (voor)
s'engager (pour)
39
overwinnen
surmonter
40
een ijzeren wil hebben
avoir un mental d'acier
41
zijn grenzen overschrijden
dépasser ses limites
42
in een landelijk gebied
en zone rurale
43
het hoofd bieden aan zijn angsten
faire face à ses peurs
44
obstakels overwinnen
franchir des obstacles
45
in netten klauteren
grimper à des filets
46
speerwerpen
lancer un javelot
47
gewicht verliezen
perdre du poids/ des kiloso
48
onder prikkeldraad kruipen
ramper sous des barbelés
49
een uitdaging aangaan
relever un défi
50
zijn grenzen verleggen
repousser ses limites
51
zich een doel stellen
se fixer un objectif
52
uit zijn comfortzone komen
sortir de sa zone de confort
53
een obstakel overwinnen
surmonter un obstacle
54
zich aan zijn voornemens houden
tenir ses résolutions
55
wat ook
quel que soit, quelle que soit
56
een (hart)aanval
une attaque (cardiaque)
57
een weldaad, voordeel
un bienfait
58
een internationaal bouwproject
un chantier international
59
de liefdadigheid
la charité
60
de bloedsomloop
la circulation sanguine
61
een fondsenwerving, een geldinzameling
une collecte de fonds
62
de fysieke conditie
la condition physique
63
een voedingsadvies
un conseil alimentaire
64
een medewerker, een bijdrager, een medewerkster, een bijdraagster
un contributeur, une contributrice
65
de teleurstelling
la déception
66
een depressie, een inzinking
la dépression
67
een sociaal engagement
un engagement social
68
de opwinding
l'excitation (f.)
69
de vermoeidheid
la fatigue
70
een ongemak, schaamte
une gêne
71
een vrijhevigheid
une générosité
72
de vreugde
la joie
73
een motivatie
une motivation
74
de sponsoring
la parrainage
75
een preventie, maatregelen ter bescherming
une prévention
76
een remedie, een oplossing
un remède
77
een bospad
un sentier forestier
78
een gevoel van voldoening, een vervulling
un sentiment d'accomplissement
79
een palliatieve zorg
un soin palliatif
80
de solidariteit
la solidarité
81
een ondersteuning
un soutien
82
de stress
le stress
83
een immuunsysteem
un système immunitaire
84
efficiënt, doeltreffend
efficace
85
humanitair, menslievend
humanitaire
86
gemotiveerd
motivé, motivée
87
dagelijks
quotidien, quotidienne
88
solidair
solidaire
89
stedelijk
urbain, urbaine
90
verbeteren
améloirer
91
bereiken
atteindre
92
overtuigen
convaincre
93
bekijken, overwegen
envisager
94
opgeven, loslaten
lâcher
95
doorzetten, volhouden
persévérer
96
versterken
renforcer
97
ademen
respirer
98
zichzelf overtreffen
se dépasser
99
zichzelfovertreffen
se surpasser
100
overwinnen
vaincre
101
overwinnen
vaincre
102
een bijdrage leveren
apporter une conribution
103
het verschil maken
apporter sa pierre à l'édifice
104
calorieën verbranden
bruler des calories
105
geld inzamelen
collecter de l'argent
106
getroffen door, betrokken bij
être concerné par, être concernée par
107
stabiel houden
garder stable
108
een oprpoep doen om te handelen
lancer un appel à l'action
109
geld inzamelen
récolter de l'argent
110
ten voordele van
au profit de
111
een leerling
un apprenant, une apprenante
112
een leerbehoefte
un besoin d'apprentissage
113
een visuele beperking
une déficience visuelle
114
de discriminatie
la discrimination
115
de diversiteit
la diversité
116
een recht
la droit
117
de uitsluiting
l'exclusion (f.)
118
een handicap
un handicap
119
buiten de norm, het buiten de norm zijn
le hors-norme
120
de inclusie
l'inclusion (f.)
121
de integratie
l'intégration (f.)
122
een wet
une loi
123
een handboek
un manuel
124
de marginalisering, het aan de rand van de maatschappij zijn
la marginalisation
125
de uitsluiting, het buitensluiten
la mise à l'écart
126
een levensstijl, leefgewoonte
un mode de vie
127
een norm
une norme
128
een werkmiddel
un outil
129
financiële middelen
des resources financières (f.)
130
de segregatie, afscheiding van een groep
la ségrégation
131
blind
aveugle
132
kansarm, kwetsbaar
défavorisé, défavorisée
133
ontheemd
déplacé, déplacée
134
horend
entendant, entendante
135
uitgesloten
exclu, exclue
136
mindervalide
handicapé, handicapée
137
inclusief, waartoe iedereen behoort
inclusif, inclusive
138
slechtziend
malvoyant, malvoyante
139
nasaal
nasal, nasale
140
ras-
racial, raciale
141
doof
sourd, sourde
142
valide, gezond
valide
143
wat betreft het zicht, visueel
visuel, visuelle
144
genieten van, aanspraak maken op
bénéficier
145
uitsluiten, buitensluiten
exclure
146
begunstigen
favoriser
147
oplossen
résoudre
148
zich aanpassen
s'adapter
149
medelijden hebben met
avoir pitié de
150
allen aanbelangen
être l'affaire de tous
151
deel uitmaken van
faire partie de
152
aan de behoeftes voldoen
répondre aux besoins de quelqu'un
153
zich welkom voelen
se sentir le, la, les bienvenu(e)(s)
154
omwille van, vanwege
en raison de