Definities Organisatiestructuur Flashcards

(32 cards)

0
Q

Organisatiestructuur

A

De formele structuur op basis waarvan werktaken worden verdeeld, gegroepeerd en gecoördineerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Organiseren

A

Het creëren van een organisatiestructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Organisatieontwerp

A

Het ontwikkelen of wijzigen van de organisatiestructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taakspecialisatie

A

De mate waarin werkzaamheden in een organisatie in kleine, aparte taken worden onderverdeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Taakcoördinatie

A

Een structuur op basis waarvan taken worden gegroepeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functiegerichte taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van de uitgeoefende functies. Vb inkoop, productie, verkoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Productiegerichte taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van de producten van de organisatie. Vb schadeverzekeringen, hypotheken en overlijdensverzekeringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geografische taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van regio.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Procesgerichte taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van product-of klantenstromen. Vb ziekenhuizen op basis van patiëntenstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klantgerichte taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van klantengroepen. Vb particulieren, bedrijven, overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Functie overschrijdende teams

A

Groepen medewerkers die zich in verschillende gebieden hebben gespecialiseerd en die samen aan een project werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hiërarchie

A

De ononderbroken lijn van gezag die van het hoogste organisatieniveau naar de lagere niveaus loopt en die verduidelijkt wie aan wie verantwoording moet afleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gezag

A

Het recht van de manager om ondergeschikt te vertellen wat ze moeten doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verantwoordelijkheid

A

De acceptatie van de verplichting om toegewezen taken uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eenheid van gezag

A

Het managementprincipe dat iedere werknemer maar aan 1 manager verantwoording hoeft af te leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Acceptatietheorie gezag

A

De zienswijze dat gezag voortvloeit uit de bereidheid ondergeschikten om gezag te accepteren.

16
Q

Span of control (reikwijdte)

A

Het aantal werknemers waaraan een manager efficiënt en effectief leiding kan geven.

17
Q

Centralisatie

A

De mate waarin het nemen van beslissingen op een enkel punt (meestal boven) in de organisatie geconcentreerd is.

18
Q

Decentralisatie

A

De mate waarin lagere managers en overige werknemers invloed op het beslissingsproces uitoefenen.

19
Q

Formalisering

A

De mate waarin werkzaamheden in een organisatie zijn gestandaardiseerd en de mate waarin personeelsgedrag door regels en procedures wordt gestuurd.

20
Q

Mechanistische organisatie

A

Een rigide organisatie-ontwerp dat strak wordt beheerd.

21
Q

Organische organisatie

A

Een organisatie ontwerp dat aanpasbaar en flexibel is.

22
Q

Eenvoudige structuur

A

Een organisatieontwerp met weinig taakgroeperingen, een grote span of control gecentraliseerd gezag en weinig formalisering.

23
Q

Functionele structuur

A

Een organisatieontwerp waarbij werkzaamheden die op elkaar lijken en aan elkaar zijn gerelateerd, in groepen zijn ondergebracht.

24
Divisiestructuur
Een organisatieontwerp dat uit diverse takken of divisies bestaat.
25
Teamstructuur
Een organisatieontwerp waarbij het hele bedrijf uit werkgroepen of teams bestaat.
26
Zelfsturend team
Team waarin geen directe hiërarchie van boven naar onderen loopt, teams zijn vrij in het indelen van hun werk, maar verantwoordelijk voor de prestaties in hun specifieke werkgebied.
27
Matrixstructuur
Een organisatieontwerp waarbij men specialisten van verschillende afdelingen aan 1 of meerdere projecten laat samenwerken.
28
Projectstructuur
Organisatieontwerp waarin werknemers continu bezig zijn met projecten. In tegenstelling tot de matrixstructuur kent de projectstructuur geen formele afdelingen waar werknemers na voltooiing van het project naar terugkeren.
29
Grenzeloze organisatie
Dit ontwerp wordt nier gevormd of beperkt door horizontale, verticale of externe begrenzingen. Deze organisaties kunnen het meest effectief handelen door flexibel en ongestructureerd te blijven.
30
Virtuele organisatie
Een organisatie die bestaat uit een kleine kern van vaste medewerkers, die externe specialisten tijdelijk inhuurt naar behoefte om aan projecten te werken.
31
Lerende organisatie
Een organisatie die de capaciteit heeft ontwikkeld om zich voortdurend aan te passen, omdat alle organisatieleden een actieve rol spelen in het identificeren en oplossen van werk gerelateerde vraagstukken.