Groepen en Teams Flashcards

(28 cards)

0
Q

Formering

A

De eerste fase van groepsontwikkeling, waarin men lid wordt van de groep en waarin men het doel en de structuur opstelt en een leider aanwijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Groep

A

2 of meer communicerende en van elkaar afhankelijke individuen die voor een bepaald doel samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schikking

A

De 2de fase van groepsontwikkeling, gekenmerkt door conflicten in de groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Normering

A

De 3de fase in de groepsontwikkeling, gekenmerkt door hechte groepsrelaties en samenhang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Presteren

A

De 4de fase van groepsontwikkeling, waarin de groep volledig gaat functioneren en tot prestaties komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Afwikkeling

A

De laatste fase groepsontwikkeling voor tijdelijke groepen, waarin de groepsleden zich vooral bezighouden met het afwikkelen van de activiteiten en niet zozeer meer met werkprestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pseudogroepen

A

Groepen die niet voorbij de eerste 2 fases van groepsontwikkeling komen en geen output opleveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Normen

A

Maatstaven of verwachtingen die door de leden van de groep worden onderschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Conformiteit

A

Druk tot aanpassen aan de groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Groepsdenken

A

Een vorm van conformiteit waarbij groepsleden afwijkende of onpopulaire ideeën achterhouden om de indruk van eensgezindheid te wekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Status

A

Een prestigeniveau, positie of rangorde binnen een groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Meeliften

A

Een groepsfenomeen waarbij de inspanningen en bijdragen van individuele groepsleden minder worden naarmate de groep groter wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Groepscohesie

A

De mate waarin groepsleden zich deel voelen van de groep en de doelen van de groep door samenwerking willen bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Conflict

A

Waargenomen meningsverschillen die resulteren in een verstoring of tegenstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Conventionele conflicttheorie

A

Conflicten zijn slecht en moeten worden vermeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale conflicttheorie

A

Conflicten zijn neutraal, onvermijdelijk en niet noodzakelijk negatief.

16
Q

Responsieve conflicttheorie

A

Conflicten zijn noodzakelijk voor een groep om effectief te presteren.

17
Q

Functionele conflicten

A

Zijn constructief. Dit zijn conflicten die de doelen van de groep ondersteunen en de prestaties.

18
Q

Disfunctionele conflicten

A

Disfunctionele conflicten zijn destructief

Dit zijn conflicten die voorkomen dat een groep de eigen doelstellingen bereikt.

19
Q

Taakconflicten

A

Conflicten over de inhoud en doelen van groepsactiviteiten.

20
Q

Relationele conflicten

A

Conflicten in de onderlinge relaties van groepsleden.

21
Q

Procesconflicten

A

Conflicten over de manier waarop groepsactiviteiten worden uitgevoerd.

22
Q

Teams

A

Formele groepen individuen die van elkaar afhankelijk zijn en samen verantwoordelijk zijn voor het bereiken van een bepaald doel.

23
Q

Functionele teams

A

Een team dat uit een manager en medewerkers uit een bepaald functioneel gebied bestaat.

24
Zelfsturende teams
Een team dat zonder manager werkt en zelf verantwoordelijk is voor het hele werkproces of -segment.
25
Functieoverschrijdende teams
Groepen medewerkers die zich ieder op een eigen gebied hebben gespecialiseerd en die samen aan een project werken.
26
Virtuele teams
Teams waarbij her en der verspreide leden via computertechnologie bijeenkomen om een bepaal doel te verwezenlijken.
27
Structuur van het sociale netwerk
De patronen van informele banden tussen individuen binnen groepen.