Définition Flashcards

(53 cards)

1
Q

Iets zeggen. Synoniem: praten.

A

Spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een camera gebruiken om iets of iemand te fotograferen.

A

Een foto maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Woord dat je gebruikt om iets op een beleefde manier te vragen.

A

Alstublieft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Woord om te vragen naar de hoeveelheid.

A

Hoeveel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verbinding met het internet zonder kabel.

A

De wifiverbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Woord dat je gebruikt om een beleefde vraag te starten.

A

Excuseer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Iets gemakkelijker maken voor iemand; help geven; iemand bijstaan.

A

Helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vraag om iets uit te leggen of om te vragen naar de betekenis van iets.

A

Wat betekent dit?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Niet slecht

A

Goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Taal die vooral in Nederland en Vlaanderen wordt gesproken.

A

Het Nederlands

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel je moet betalen om iets te kopen.

A

Kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nog een keer doen.

A

Herhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Plaats waar treinen, bussen en metro’s stoppen.

A

Het station

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Woord om te vragen naar de plaats of locatie van iets of iemand.

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De periode in de dag van 18.00 u. tot 00.00 u.

A

De avond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Woord dat je zegt om iemand te begroeten. Synoniem: hallo.

A

Dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De periode in de dag van 00.00 u. tot 06.00 u.

A

De nacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat je zegt om iemand in de morgen te begroeten.

A

Goedemorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Naar een andere plaats gaan.

A

Weggaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een periode van 24 uur; de tijd van 00.00 u. tot 00.00 u.

A

De dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hetzelfde als iets of iemand anders.

A

Ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vraag om te informeren hoe het met de andere persoon gaat.

23
Q

Beleefdheidsformule die je gebruikt als je iemand ontmoet.

A

Hoe gaat het?

24
Q

Wat je zegt als jij of iemand weggaat.

25
Wat je zegt om iemand in de avond te begroeten.
Goedenavond
26
De periode in de dag van 06.00 u. tot 12.00 u. Synoniem: ochtend.
De morgen
27
Punt in de tijd. Synoniem: ogenblik.
Het moment
28
Een manier om dag te zeggen voor je gaat slapen. Meestal wordt ('Slaapwel!' (VL) of 'Welterusten!' (NL) gebruikt.
Goedenacht
29
De periode in de dag van 12.00 u. tot 18.00 u. Na de middagpauze ook namiddag genoemd.
De middag
30
Woord dat je zegt om iemand te begroeten. Synoniem: dag.
Hallo
31
Formuleringen om hallo te zeggen aan iemand.
De begroetingen
32
Met iemand kennismaken en praten met die persoon. Synoniem: tegenkomen.
Ontmoeten
33
Wat je zegt om iemand in de middag te begroeten.
Goedemiddag
34
Land waar je bent geboren.
Het geboorteland
35
Taal die vooral in Nederland en Vlaanderen wordt gesproken.
Het Nederlands
36
Hoe oud iets of iemand is.
De leeftijd
37
Zeggen waar iemand is geboren.
Komen uit
38
Verbum dat gebruikt wordt om dingen, personen of situaties te benoemen of te beschrijven.
Zijn
39
Woord om te zeggen uit welk land je komt; de nationaliteit staat in je paspoort. In België ook: Zijn nationaliteit is Belg.
De nationaliteit
40
Ter wereld komen.
Geboren zijn
41
Grote plaats waar veel mensen wonen.
De stad
42
De vrouwelijke ouder van een kind.
De moeder
43
Land aan de Noordzee met een grens in het zuiden met België en in het oosten met Duitsland.
Nederland
44
Informatie over de plaats waar iemand woont.
Het adres
45
Een leven en een huis ergens hebben.
Wonen
46
Dag, maand en jaar waarop iemand is geboren.
De geboortedatum
47
Uitdrukking om te zeggen hoe oud iets of iemand is.
… jaar oud zijn
48
Een land in West-Europa. Het heeft grenzen met Nederland, Duitsland, Luxemburg en Frankrijk.
België
49
Uitdrukking om iets of iemand te introduceren.
dit is
50
Om te zeggen wat de nationaliteit is. Synoniem in België: Belg.
Belgisch
51
Een combinatie van de voor- en achternaam.
De naam
52
De naam die een familie draagt. Synoniem: familienaam.
De achternaam
53
De naam voor je achternaam.
De voornaam