Deutsch Flashcards

(128 cards)

1
Q

de advocaat

A

der Anwalt, die Anwälte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de baan

A

der Job, die Jobs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het bedrijf

A

der Betrieb, die Betriebe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de decaan, de loopbaanadviseur

A

der Berufsberater, die Berufsberater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de programmeur

A

der Progammierer, die Progammierer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de tolk

A

der Dolmetscher, die Dolmetscher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het verschil

A

der Unterschied, die Unterschiede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de beslissing

A

die Entscheidung, die Entscheidungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het examen

A

die Prüfung, die Prüfungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de firma

A

die Firma, die Firmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het hbo

A

die Fachhochschule, die Fachhochschulen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de opleiding

A

die Ausbildung, die Ausbildungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het sterke punt

A

die Stärke, die Stärken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de toekomst

A

die Zukunft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het tussenjaar

A

die Auszeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de vreemde taal

A

die Fremdsprache, die Fremdsprachen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het ambacht

A

das Handwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het buitenland

A

das Ausland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het eindexamen (vwo)

A

das Abitur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het kantoor

A

das Büro, die Büros

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de stage

A

das Praktikum, die Praktika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de studie

A

das Studium, die Studien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

architectuur

A

Architektur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bedrijfseconomie

A

Betriebswirtschaft (BWL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
geneeskunde
Medizin
26
informatica
Informatik
27
machinebouw
Maschinenbau
28
pedagogiek
Pädagogik
29
psychologie
Psychologie
30
rechten
Jura
31
horen, vernemen
erfahren
32
kiezen voor
sich entscheiden für
33
laten adviseren
beraten lassen
34
leiden
leiten
35
merken
merken
36
ondersteunen
unterstützen
37
onderzoeken
forschen
38
ontdekken
herausfinden
39
oprichten
gründen
40
passen bij
passen zu
41
zich aanmelden
sich anmelden
42
zich veroorloven
sich leisten
43
zwaarder wegen, de doorslag geven
überwiegen
44
afwisselend
abwechslungsreich
45
creatief
kreativ
46
praktisch
praktisch
47
technisch
technisch
48
theoretisch
theoretisch
49
veelgevraagd
gefragt
50
verschillende
verschiedene
51
aan de andere kant
andererseits
52
aan de ene kant
einerseits
53
daarbij
dabei
54
daardoor
dadurch
55
eerst
erstmal
56
genoeg, voldoende
genügend
57
meteen, onmiddelijk
sofort
58
tijdens, terwijl
während
59
zowel ... als ook
sowohl ... als auch
60
het CV
der Lebenslauf, die Lebensläufe
61
de medewerker
der Mitarbeiter, die Mitarbeiter
62
de opleidingsplaats
der Ausbildingsplatz, die Ausbildungsplätze
63
de stagair
der Praktikant, die Praktikanten
64
de technicus
der Techniker, die Techniker
65
de vakantiebaan
der Ferienjob, die Ferienjobs
66
de advertentie
die Anzeige, die Anzeigen
67
de afwisseling
die Abwechslung
68
de baan
die Stelle, die Stellen
69
het cijfer
die Note, die Noten
70
de ervaring
die Erfahrung, die Erfahrungen
71
de ondersteuning
die Unterstützung
72
de sollicitatie
die Bewerbung, die Bewerbungen
73
de uitdaging
die Herausforderung, die Herausforderungen
74
de vaardigheid
die Fähigkeit, die Fähigkeiten
75
de vacature
die Stellenanzeige, die Stellenanzeigen
76
de voorwaarde
die Voraussetzung, die Voraussetzungen
77
de werktijd
die Arbeitszeit, die Arbeitszeiten
78
het bedrijf, de onderneming
das Unternehmen, die Unternehmen
79
het doel
das Ziel, die Ziele
80
het salaris
das Gehalt, die Gehälter
81
het voorbeeld
das Beispiel, die Beispiele
82
de documenten
die Unterlagen
83
de gegevens
die Daten
84
de kennis
die Kenntnisse
85
van tevoren, bij voorbaat
im Voraus
86
volgens afspraak
nach Vereinbarung
87
voltijd
Vollzeit
88
communiceren
kommunizieren
89
downloaden
herunterladen
90
duren
dauern
91
geïnteresseerd zijn in
Interesse haben an
92
halen, met goed gevolg afleggen
bestehen
93
makkelijk afgaan
leichtfallen
94
moelijk afgaan, niet meevallen
schwerfallen
95
ontwikkelen
entwickeln
96
produceren
herstellen
97
solliciteren
sich bewerben um
98
werkzaam zijn
tätig sein
99
zich laten adviseren
sich beraten lassen
100
betrouwbaar
zuverlässig
101
in staat zijn om in een team te werken
teamfähig
102
laag
niedrig
103
op contact met anderen gesteld
kontaktfreudig
103
nieuwsgierig
neugierig
104
tolerant
tolerant
105
verantwoordelijk
verantwortungsbewusst
106
zelfstandig
selbstständig
107
deeltijd
Teilzeit
108
eerst, aanvankelijk
zunächst
109
hoog
hoch
110
meteen
gleich
111
onder andere
unter anderem
112
op deze manier
auf diese Weise
113
op dit gebied
auf diesem Gebiet
114
pas
erst
115
met het oog op
angesichts
116
naar aanleiding van
anlässlich
117
op grond van, vanwege
aufgrund
118
buiten
außerhalb
119
als gevolg van
infolge
120
binnen
innerhalb
121
volgens
laut
122
met behulp van
mithilfe
123
door middel van
mittels
124
in plaats van
statt, anstatt
125
ondanks
trotz
126
tijdens
während
127
vanwege, wegens
wegen