Diverse Flashcards
(30 cards)
1
Q
Ahnlich
A
Vergelijkbaar
2
Q
Die beschleunigung
A
De versnelling
3
Q
Billig
A
Goedkoop
4
Q
Durchaus
A
Helemaal
5
Q
Entfernen
A
Verwijderen
6
Q
Enthalten
A
Bevatten
7
Q
Entscheiden
A
Beslissen
8
Q
Die entscheidung
A
De beslissing
9
Q
Die entschleunigung
A
De onthaasting
10
Q
Erhalten
A
Krijgen
11
Q
Etwa
A
Ongeveer
12
Q
Etwas
A
Iets
13
Q
Früh
A
Vroeg
14
Q
Gerade
A
Juist, precies
15
Q
Das gerat
A
Het apparaat
16
Q
Gestern
A
Gisteren
17
Q
Heute
A
Vandaag
18
Q
Heutzutage
A
Tegenwoordig
19
Q
Die krankheit
A
De ziekte
20
Q
Nachsten
A
Volgende
21
Q
Reden
A
Spreken
22
Q
Sonst
A
Voor de rest
23
Q
Spät
A
Laat
24
Q
Trennen
A
Scheiden
25
Unbedingt
Zeker
26
Verfugen Uber
Beschikken over
27
Anwenden
Toepassen
28
Teuer
Duur
29
Ziehen
Trekken
30
Das ziel
Het doel
