Examenwoorden Lijst Flashcards
(88 cards)
1
Q
Auch
A
Ook
2
Q
Zudem/ auBerdem
A
Bovendien
3
Q
Ebenfalls
A
Eveneens/ ook
4
Q
Erstens/ zweitens/ drittens
A
Ten eerste/ ten tweede/ ten derde
5
Q
Nicht nur… sondern auch
A
Niet alleen… maar ook
6
Q
Zum Schluss
A
Ten slotte
7
Q
Und
A
En
8
Q
Denn
A
Want
9
Q
Indem
A
Doordat
10
Q
Namlich
A
Namelijk
11
Q
Well
A
Omdat
12
Q
Aber
A
Maar
13
Q
Allerdings
A
Echter
14
Q
Dagegen/ hingegen
A
Daarentegen
15
Q
Dennoch
A
Desalniettemin
16
Q
Doch
A
Toch
17
Q
Eigentlich
A
Eigenlijk
18
Q
Jedoch
A
Echter
19
Q
Nicht… sondern
A
Niet… maar
20
Q
Obwohl
A
Hoewel
21
Q
Stattdessen
A
In plaats daarvan
22
Q
Trotz(dem)
A
(Des)ondanks
23
Q
Während
A
Terwijl
24
Q
Zwar…aber
A
Weliswaar… maar
25
Also
Dus
26
Daher
Vandaar
27
Damit
Zodat/ opdat
28
Demnach
Dus, daarom
29
Deshalb
Daarom, derhalve
30
Deswegen
Daarom
31
Je... desto
Hoe.. des te
32
Kurz
Kortom
33
Etwa/ zum Beispiel
Bijvoorbeeld
34
Ebenso wie/ genauso wie
Net als
35
Weder... noch
Noch... noch
36
Erst recht
Pas echt
37
Zumal
Vooral omdat
38
Sogar
Zelfs
39
Tatsachlich
Inderdaad
40
Jedenfalls
In ieder geval
41
Nur
Slechts, alleen maar
42
Die abschwachung
De afzwakking
43
Die aussage
De uitspraak
44
Die begrundung
De motivatie
45
Das beispiel
Het voorbeeld
46
Die bestatigung
De bevestiging
47
Die einleitung
De inleiding
48
Die einraumung
De toegeving
49
Die einschrankung
De beperking
50
Die erganzung
De aanvulling
51
Die erklarung
De uitleg
52
Die erlauterung
De toelichting/ uitleg
53
Das fazit
Het eindresultaat/ de conclusie
54
Die feststellung
De constatering
55
Die folge
Het gevolg
56
Die fortsetzung
De voorzetting
57
Der gegensatz
De tegenstelling
58
Der grund
De reden
59
Die illustrierung
De illustratie
60
Die konkretisierung
De concretisering
61
Die losung
De oplossing
62
Die ursache
De oorzaak
63
Die relativierung
De relativering
64
Der ruckschluss / die schlussfolgerung
De conclusie
65
Die steigerung
De versterking
66
Die Verharmlosung
De bagatellisering
67
Der vorbehalt
Het voorbehoud
68
Die weiterfuhrung
De voortzetting
69
Die zusammenfassung
De samenvatting
70
Die bedeutung
De betekenis
71
Die behauptung
De bewering
72
Sich beziehen auf
Zich verhouden tot
73
Entsprechen
Overeenkomen met
74
Ersetzen
Vervangen
75
SchlieBen aus
Concluderen uit
76
Der verfasser/ die verfasserin
De schrijver / de schrijfster
77
Erwahnen
Noemen
78
Hervorgehen aus
Blijken uit
79
Der absatz
De alinea
80
Der satz
De zin
81
Die zeile
De regel
82
Die seite
De bladzijde
83
Als
Toen
84
Bisher
Tot nu toe
85
Derzeit
Nu , op dit moment
86
Haufig
Vaak
87
Heute
Vandaag
88
Immer
Altijd
