Domein 1: Vakdidactiek Flashcards
(142 cards)
ABCD-model (NT2)
Het ABCD-model van Neuner
De gedachtegang van het ABCD-model is dat cursisten de taaluitingen
waarin een nieuw woord, nieuwe uitdrukking of grammaticale constructie
voorkomt, eerst qua betekenis begrepen moet hebben (niveau A).
Daarna wordt het nieuwe element gereproduceerd in oefeningen om het
inslijpen te bewerkstelligen (niveau B).
Pas daarna wordt er gecommuniceerd, eerst in gestuurde oefeningen
(Niveau C).
Daarna ongestuurd in zo reëel mogelijke situaties (niveau D).
Academische taalvaardigheid (CAT)
Cognitieve Academische Taalvaardigheid (CAT). Het is een geleidelijk proces van het spreken over concrete, alledaagse ervaringen naar het zich
kunnen uiten in abstracte bewoordingen. Deze overgang hangt samen met een steeds bredere verkenning van de wereld. De taal komt losser van de
context en moet door deze verminderde context steeds nauwkeuriger en
specifieker worden. Door CAT kunnen complexere verbanden en ingewikkelde gedachtenconstructies verwoord worden. Dit vraagt meer taalvaardigheid dan het gebruik van de dagelijkse taal en is een proces dat
jaren vergt.
Alledaagse taal (DAT)
Bij het leren van een nieuwe taal begin je met het leren van de dagelijkse
taal. Dit noemen we DAT, oftewel Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid.
Deze taal gaat over het hier en nu, over concrete woorden en zinnen met
een duidelijke context.
Analfabeet (functioneel)
Iemand is functioneel analfabeet wanneer zijn leesniveau zo laag
is dat hij zich niet kan redden in een geletterde maatschappij.
Attitude (socio-affectieve factoren)
Socio-affectieve factoren spelen een belangrijke rol bij het leren van de
Nederlandse taal of elke andere taal. Deze factoren hebben te maken met
de sociale en emotionele aspecten van het leerproces.
De factoren: motivatie, zelfvertrouwen, angst, sociale interactie, culturele sensitiviteit.
Socio-affectieve factor: motivatie
De mate waarin iemand gemotiveerd is om Nederlands te
leren kan sterk bepalen hoe succesvol ze zijn in het leerproces. Intrinsieke motivatie, zoals interesse in de cultuur of het verlangen om te communiceren met Nederlandstalige mensen, kan bijdragen aan een positieve houding en betere leerresultaten.
Socio-affectieve factor: zelfvertrouwen
Het geloof in de eigen capaciteiten om de
Nederlandse taal te leren kan van invloed zijn op het leerproces. Leerlingen met een hoog zelfvertrouwen zijn vaak meer bereid om
risico’s te nemen en te oefenen, terwijl leerlingen met een laag zelfvertrouwen zich mogelijk geremd voelen en minder snel vooruitgang boeken.
Socio-affectieve factor: angst:
Angst voor fouten maken, negatieve beoordelingen
ontvangen of niet begrepen worden kan een belemmering vormen
voor het leren van een nieuwe taal. Het verminderen van taalangst
en het creëren van een ondersteunende en positieve leeromgeving
kan de taalverwerving bevorderen.
Socio-affectieve factor: sociale interactie
Het hebben van kansen om te communiceren
met moedertaalsprekers of medeleerders kan van invloed zijn op de
houding ten opzichte van het leren van de Nederlandse taal.
Positieve interacties kunnen het zelfvertrouwen vergroten en de
motivatie versterken.
Socio-affectieve factor: culturele sensitiviteit
Het begrip en respect voor de Nederlandse
cultuur en manieren van communiceren kunnen het leren van de taal vergemakkelijken. Het leren van taal gaat vaak hand in hand met
het begrijpen van culturele normen, waarden en gewoonten.
Audio-linguale benadering (NT2)
Een taalonderwijsmethode die sterk gericht
is op het verwerven van luister- en spreekvaardigheid door middel van herhaling, imitatie en drill-oefeningen. Hoewel deze benadering oorspronkelijk is ontwikkeld voor het onderwijzen van moderne vreemde talen, wordt deze soms ook toegepast in het onderwijs van Nederlands als tweede taal (NT2).
Auditieve discriminatie
Het verschil horen tussen verschillende
klanken. Een u klinkt anders dan een uu en een b anders dan een p.
Auditieve analyse
een woord in stukjes kunnen hakken. Boom wordt
uit elkaar gehaald als b-oo-m
Auditieve synthese
het aan elkaar kunnen plakken van klanken tot
een woord: v - uu- r wordt vuur
Automatisering (lezen)
Wanneer een leerling inzicht heeft in het alfabetisch principe, dan is de volgende stap automatisering. Dit houdt in dat het koppelen van letters aan klanken en andersom, zo snel gaat dat je hier niet meer bewust aandacht aan besteedt. Het kost dan geen moeite meer om woorden vlot te lezen. Dit snel kunnen herkennen van woorden is van belang, omdat je dan vooral je aandacht kunt richten op de betekenis van wat er wordt gelezen.
Beoordelaarseffecten (toetsing)
Niet relevante factoren in en buiten het werk kunnen het beoordelingsgedrag van de beoordelaar, en daarmee de resultaten,
beïnvloeden; de beoordeling weerspiegelt dan niet alleen het werk van de student, maar ook van de beoordelaar. Deze invloeden noemen we
beoordelaarseffect.
Betekenisaspecten
Een woord bestaat uit de klankvorm (het label), bijvoorbeeld auto, en de
betekenis (het concept) die we aan deze vorm toekennen, bijvoorbeeld een voertuig op vier wielen, aangedreven door een motor. De relatie tussen het label en het concept is meestal willekeurig. Deze aspecten zeggen iets over de betekenis van het woord en helpen bij woordenschatuitbreiding en diepe woordkennis.
Betekenisonderhandeling
Leerlingen gaan met elkaar in gesprek over welke betekenis toegekend moet worden aan een woord. De groep moet in interactie zijn en er moet constante feedback zijn. Woorden en zinnen worden steeds herhaald. Je moet ook bevestiging geven. Dit helpt leerlingen taal te leren.
Betrouwbaarheid (toetsen)
Vijf vuistregels:
1. Als je wilt toetsen of leerlingen een tekst x kunnen
schrijven, laat ze dan een tekst x schrijven.
2. Zorg ervoor dat in de opdracht doel, publiek en tekstsoort duidelijk omschreven zijn. Zorg ervoor dat de leerlingen tevoren voldoende oefeningen hebben gehad met betrekking tot
dat schrijfdoel, publiek en soort tekst.
3. Beoordeel de tekst a.d.h.v. vaste en bij de leerlingen bekende criteria. 4. Betrek de leerlingen bij de beoordeling. Laat ze in groepjes commentaar geven op elkaars teksten aan de hand van de vaste criteria.
5. Toets, binnen de grenzen van het haalbare,
schrijfvaardigheid meerdere malen per jaar a.d.h.v. verschillende
tekstsoorten.
Bruikbaarheid (toetsinstrumenten)
Bruikbaarheid van toetsinstrumenten heeft betrekking op de effectiviteit en
praktische toepasbaarheid van de toetsen in een educatieve context.
Cesuur (toetsinstrumenten)
De cesuur is de zak/slaaggrens bij de beoordeling van een toets. Daarbij stel
je jezelf dus de vraag welke score een student tenminste moet behalen om een voldoende te halen of om te slagen. Het aantal punten wat voldoende is
voor een voldoende wordt norm genoemd.
Communicatief taalonderwijs
legt de nadruk op het ontwikkelen van
communicatieve vaardigheden in een vreemde taal, zoals luisteren, spreken, lezen en schrijven, in plaats van alleen op grammaticale regels en woordenschat.
Communicatief taalonderwijs kenmerk 1: authentieke communicatie
De nadruk ligt op het stimuleren van
echte communicatie in de doeltaal, waarbij leerlingen worden aangemoedigd om actief deel te nemen aan gesprekken en interacties die relevant zijn voor hun dagelijks leven of specifieke situaties.
Communicatief taalonderwijs kenmerk 2: betekenisgericht leren
Leerlingen leren taal door middel van betekenisvolle contexten en situaties, waarbij de focus ligt op het
begrijpen en overbrengen van boodschappen in plaats van op geïsoleerde grammaticale structuren.