Domein 3: Taalbeschouwing Flashcards
(113 cards)
Aangeboren taalvermogen
Wanneer een baby ongeveer 6 maanden oud is, leert hij/zij de eerste taalklanken.
Aantonende wijs, indicatief
De indicatief (aantonende wijs) is in het NL de vorm van het werkwoord dat werkelijkheid aangeeft. Vaststaande feiten worden weergegeven. Vervoeging vindt plaats naar persoon en getal en voor ontkenning wordt doorgaan de aantonende wijs gebruikt. Zoals: ik werk.
Aanvoegende wijs (conjuctief)
Een werkwoordsvorm die in het NL voornamelijk wordt gebruikt om wenselijkheid (leve de koning!), mogelijkheid, twijfel en voorwaardelijkheid uit te drukken. Komt voor in formele taal, vaste uitdrukkingen.
Aanwijzend voornaamwoord
Dit, deze, die, dat
Dichtbij: dit en deze (proximaal)
Ver weg: dat en die (distaal)
Accent. Type taalvariatie
Een dialect heeft een eigen grammatica, woordenschat en tongval. Een accent is een fonetische variatie op de taal, zonder
eigen woordenschat.
Achterzetsel
Postposities. Ze staan achter het woord of de woordgroep waar ze bij horen. In combinatie met bepaalde werkwoorden. Zoals: de berg OP. Week IN week UIT.
Voorzetsel
Prepositie. Voorzetsels zijn woorden die een relatie
aangeven tussen verschillende delen van een zin. Ze geven vaak
plaats, tijd, richting, oorzaak of doel aan en staan altijd vóór het
woord of de woordgroep waar ze bij horen.
Actief-passiefonderscheid
Actieve zinnen (bedrijvende vorm): In een actieve zin is het
onderwerp van de zin degene die de handeling verricht. De nadruk
ligt op de uitvoerder van de actie.
Passie zinnen (lijdende vorm): In een passieve zin ligt de nadruk
op de handeling en/of het lijdend voorwerp, en niet op de uitvoerder
van de handeling. De uitvoerder van de handeling kan worden
genoemd, maar dit is niet noodzakelijk.
AdjC adjectivische constituent (ADjP)
Soort bijvoeglijk naamwoord.
Een adjectivische constituent (AdjP) speelt een belangrijke rol in de
Nederlandse grammatica door eigenschappen, kenmerken of toestanden van zelfstandige naamwoorden te beschrijven. Het kan
enkelvoudig zijn, maar ook uitgebreid met intensiverende bijwoorden
of in verschillende trappen van vergelijking voorkomen
Adjectief, bijvoeglijk voornaamwoord
Kunnen in drie vormen voorkomen.
Positief: groot
Comparatief: groter
Superlatief: grootst
advC adverbiale constituent (AdvP)
Bijwoord
Een adverbiale constituent, ook wel aangeduid als een
adverbiale frase (AdvP), is een woordgroep die een bijwoord of een woordgroep bevat die de omstandigheden van een handeling, gebeurtenis of toestand beschrijft. Deze woordgroepen geven extra
informatie over tijd, plaats, reden, manier, graad, etc. Zie samenvatting voorbeelden.
Adverbiale bepaling
Een woordgroep of zinsdeel dat extra informatie geeft over de omstandigheden, context of situatie van een handeling, gebeurtenis of toestand van een zin. Kan bestaan uit een enkel bijwoord, bijwoordelijke bepaling of een hele zinsconstructie. Tijd, plaats, reden, manier of graad. Zie samenvatting voorbeeld.
Adverbium
Een bijwoord. Geeft extra informatie over het werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een ander adverbium of zelfs over de hele zin. Gebruikt om de omstandigheden van een actie, gebeurtenis of toestand te beschrijven. Tijd, plaats, reden, manier, graad, frequentie en meer.
Affix
Een taalkundig element dat wordt toegevoegd aan een basiswoord om nieuwe woorden te vormen, zoals voor- of achtervoegsels.
Kunnen de betekenis veranderen, kunnen de grammaticale functie beïnvloeden, vormverandering.
Prefix
Worden toegevoegd aan het begin van een woord. Bijvoorbeeld “on” in “on-bekend”
Suffix
Worden toegevoegd aan het einde van een woord. “-heid” in “vriendelijkheid”
Infix
Worden toegevoegd binnen in een woord.
Agens
Verwijst naar de entiteit of het subject dat een handeling uitvoert in een zin. Het actieve element dat verantwoordelijk is voor het uitvoeren van een handeling of actie die wordt uitgedrukt in een werkwoord. Het agens heeft de intentie of het doel om de actie uit te voeren.
Voorbeeld: de kat vangt de muis.
De kat is het agens omdat het de handeling vangen uitvoert.
Allofoon
Zijn verschillende uitspraakvarianten van dezelfde fonologische eenheid die worden gebruikt in verschillende fonologische contexten. Dragen bij aan fonetische diversiteit en complexiteit
Allomorf
afhankelijk van de fonologische eigenschappen van het grondwoord (klankkenmerken, beklemtoonde lettergreep) wordt het verkleinwoord gevormd met een van de volgende vijf suffixen: -je, tje, -pje, -kje, -etje
Ambiguïteit
Verwijst naar de situatie waarin een zin woord, zinssnede of andere taalkundige uiting meerdere interpretaties of betekenissen kan hebben, wat leidt tot onduidelijkheden of dubbelzinnigheid. Zie samenvatting voor kenmerken en soorten.
Anafora
Anafora is een effectief stilistisch middel dat wordt gebruikt in
literaire, retorische en zelfs alledaagse taaluitingen. Door herhaling
aan het begin van zinnen kan het de betekenis versterken, ideeën
benadrukken en de algehele impact van een tekst vergroten. Zie samenvatting.
Anaforische referenties
Verwijst naar het gebruik van anaforen. Is om duidelijkheid en samenhang te bieden binnen een tekst. Zie samenvatting voor kenmerken.
Antecedent
Een antecedent is een belangrijk concept in de taalkunde dat helpt
bij het begrijpen van de relatie tussen anaforen en de elementen
waarnaar ze verwijzen. Door de functie van het antecedent te begrijpen, kunnen we de betekenis en samenhang van een tekst beter begrijpen.
Voorbeeld: de kat zit op de vensterbank. Hij kijkt neer buiten.
Het antecedent is de kat, anafoor hij verwijst naar de kat.