domein c Flashcards

alle rijtjes (17 cards)

1
Q

4 soorten sociale ongelijkheid

A
  • economisch
  • sociaal
  • symbolisch
  • politiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verschillende soorten macht

A
  • informeel
  • formeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verschillende machtsbronnen

A
  • economisch
  • cognitief
  • affectief
  • politiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verschillende aspecten van politiek

A
  • polity
  • policy
  • politics
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bronnen waar actor gezag aan ontleent

A
  • kwaliteit die een actor word toegeschreven
  • positie die actor inneemt
  • prestaties die aan actoren toegeschreven worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

voorbeelden van beschrijvende onderzoeksmethoden die de macht van staten in kaart hebben gebracht

A
  • besluitvormingsmethode
  • positie methode
  • uitkomsten methode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voorwaarden van slagen effectieve samenwerking

A
  • onderling vertrouwen
  • wederzijdse acceptatie
  • zekere compromisbereidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

deelnemende actoren moeten voor een effectieve samenwerking

A
  • deel autonomie inleveren
  • bereid zijn om met elkaar aan tafel te gaan zitten
  • met elkaar overleggen over heldere afspraken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer is het een fragiele/falende staat

A
  • is niet in macht zijn grondgebied te beheersen (verloren geweldsmonopolie, dus rechtsorde niet handhaven)
  • kan burgers geen openbare diensten leveren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

staten zijn zwak door een combinatie van interne en externe factoren

A
  • politieke instituties zijn van bovenaf opgelegd
  • geen scheiding van machten
  • tijdens de koude oorlog overeind gehouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

internationaal recht leidt tot beperken van de soevereine staten

A
  • individu heeft rol gekregen in het internationaal recht
  • internationale organisaties nemen regulerende en wetgevende taken over
  • rechtsgeschillen tussen staten worden door internationaal gerechtshof en het Europese hof van justitie beslecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoofdtaken europees parlement

A
  • Europese wetgeving vaststellen
  • democratische controle uitoefenen
  • begrotingsautoriteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verschillende overlegcultuurmodellen

A
  • harmoniemodel
  • conflictmodel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

grote discussies binnen de eu

A
  • Noordelijke en Zuidelijke lidstaten -> hoe moeten we omgaan met Europese economische solidariteit?
  • Westelijke en Oostelijke lidstaten -> hoe gaan we in met migratiestromen? en welke waarden moeten we in de rechtsstaat vastleggen en afdwingen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

actoren die internationaal recht toepassen en staten die andere betrokkenen controleren

A
  • internationaal gerechtshof
  • internationaal strafhof
  • VN-veiligheidstraad
  • europees hof van justititie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

belangrijke Europees instellingen

A
  • Europese raad
  • raad van Europese unie
  • Europees parlement
  • Europese commissie
  • Europees hof van justitie