duits kapitel 4 Flashcards
(104 cards)
1
Q
afspraak
A
der termin/termine
2
Q
bibliotheek
A
die bibliothek/bibliotheken
3
Q
bioskoop
A
das kino
4
Q
openingsuren
A
die öffnungszeiten
5
Q
afzeggen
A
absagen
6
Q
lukken
A
klappen
7
Q
passen
A
passen
8
Q
plaatsvinden
A
stattfinden
9
Q
vastleggen, afspreken
A
vereinbaren
10
Q
uitstellen
A
verschieben
11
Q
tegen, rond
A
gegen
12
Q
geopend
A
geöffnet
13
Q
gesloten
A
geschlossen
14
Q
ziek
A
krank
15
Q
helaas
A
leider
16
Q
in de namiddag
A
nachmittags
17
Q
volgende
A
nächste
18
Q
van…tot…
A
von…bis
19
Q
op
A
am
20
Q
in (de)
A
im
21
Q
om
A
um
22
Q
afgesproken!
A
abgemacht
23
Q
tot hoors!
A
auf wiederhören
24
Q
daag!
A
tschüss!
25
het spijt me!
tut mir leid!
26
avond
der abend
27
vrijdagavond
freitagabend
28
namiddag
der nachmittag
29
woensdagnamiddag
mittwochnachmittag
30
voormiddag
der vormittag
31
dinsdagvoormiddag
dienstagvormittag
32
dagverloop
der tagesablauf
33
ploeg, team
die mannschaft
34
nacht
die nacht
35
donderdagnacht
donnerstagnacht
36
weekend
das wochenende
37
opstaan
aufstehen
38
duren
dauern
39
douchen
duschen
40
ontbijten
frühstücken
41
slapen
schlafen
42
ontmoeten
treffen
43
's ochtends
morgens (am morgen)
44
in de voormiddag
vormittags (am vormittag)
45
in de namiddag
nachmittags (am nachmittag)
46
's avonds
abends (am abend)
47
's nachts
nachts (in der nacht)
48
tijdens de week
in der woche
49
in het weekend
am wochenede
50
eergisteren
vorgestern
51
gisteren
gestern
52
vandaag
heute
53
morgen
morgen
54
overmorgen
ûbermorgen
55
zelden
selten
56
nooit
nie
57
soms
manchmal
58
vaak
oft
59
meesten
meistens
60
aaltijd
immer
61
eerst
zuerst
62
daarna
danach
63
vervolgens
anschießend
64
ten slotten
schließlich
65
door
durch
66
voor
für
67
zonder
ohne
68
lente
der frühling
69
herfst
der herbst
70
zomer
der sommer
71
winter
der winter
72
bijbaantje
der nebenjob
73
zin
die lust
74
afruimen
abräumen
75
opbellen
anrufen
76
opruimen
aufräumen
77
boodschappen doen
einkaufen
78
koken
kochen
79
moeten
müssen
80
poetsen
putzen
81
bus
der bus
82
jeugdbeweging
der jugendverein
83
park
der park
84
sportclub
der sportverein
85
voorstel
der vorschlag
86
wagen
der wagen
87
ijssalon
die eisdiele
88
café
die kneipe
89
stad
die stadt
90
tram
die straßenbahn
91
metro
die u-bahn
92
ontbijt
das frühstück
93
middageten
das mittagessen
94
avondeten
das abendessen
95
fiets
das fahrrad
96
museum
das museum
97
lukken, erin slagen
schaffen
98
ontmoeten
treffen
99
vandaag
heute
100
misschien
vielleicht
101
te voet
zu fuß
102
naar huis
nach hause
103
thuis
zu hause
104
het spijt me!
tut mir leid!