Duo objs and people Nouns Flashcards
(71 cards)
1
Q
vrouw
A
woman
2
Q
en
A
and
3
Q
jongen
A
boy
4
Q
meisje
A
girl
5
Q
kind
A
child
6
Q
brood
A
bread
7
Q
boterham
A
bread
8
Q
kip
A
chicken
9
Q
wijn
A
wine
10
Q
rijst
A
rice
11
Q
thee
A
tea
12
Q
aardbei
A
strawberry
13
Q
vlees
A
meat
14
Q
groente
A
vegetables
15
Q
goedemorgan
A
good morning
16
Q
Ei
A
egg
17
Q
melk
A
milk
18
Q
konijn
A
rabbit
19
Q
varken
A
pig
20
Q
kat
A
cat
21
Q
muis
A
mouse
22
Q
neushoorn
A
rhinoceros
23
Q
krab
A
crab
24
Q
dier
A
animal
25
hert
deer
26
spin
spider
27
hond
dog
28
vogel
bird
29
mens
human
30
eend
duck
31
goede avond
good evening
32
zout
salt
33
goedendag
good day
34
bord
plate
35
krant
newspaper
36
bedankt
Thank you
37
dag!
Bye!
38
paard
horse
39
staart
tail
40
schilpad
turtle
41
beer
bear
42
gans
goose
43
appel
apple
44
ze
they/she
45
ben je
are you?
46
twee
two
47
olifanten
elephants (plural)
48
zijn
are
49
schaap
sheep
50
tomaat
tomato
51
koffie
coffee
52
tot ziens
goodbye
53
het spiet me/sorry
sorry
54
vis
fish
55
suiker
sugar
56
koe
cow
57
jas
jacket
58
schoe
shoe
59
de jurk
the dress
60
de broek
the pants
61
de kleren
the clothes
62
de hoed
the hat
63
de sok/sokken
the sock or socks
64
de rok
the skirt
65
de truien
the sweater
66
de tas
the bag
67
de bril
the glasses
68
het hemd
the shirt
69
het pak
the suit
70
kaas
cheese
71
ontbijt
breakfast
