Dutch april🌸 Flashcards
(51 cards)
Sssoon
Straks
See u later!!!
Tot straks!!
On Satursday I go to the hairdresser
Ik ga Zaterdag naar de Kapsalon(kapper)
Can you repeat it?
Kunt jij het HERHALEN?
clothes
kleDING
My company exists already 10 years
Mijn BEDRIJF bestaat AL 10 (tien [tin]) jaar
bestaan
I buy a new jacket
Ik koop een nieuwe jas
What do you say? I say something
Wat zeg jij??? Ik zeg iets
I love your yellow shoes
Ik hou van jouw geel schoenen
Whats the color of your notebook?
wat is de kleur van je notitieboekje (notizi bookje)??
sometimes
soms
👩🏫When do you use DE? Most times: 5
- plural
- people and professions 👩🏫
- veggies and fruits 🍉
- transport (no plane)🚴♀️🚴♀️
- English words 🏴🏴🏴
👩🏫when to use HET?? less times .3
- diminutives
- nouns of verbs
- languages
The meaning
De betekenis
The day
De dag
Byeee
DO-ei (duiiii)
The family
Het gezin
Good morning
Goedemorgen
Big
Groot
to need —- I need coffee
Nodig hebben —->
Ik heb koffie nodig
together
samen
Fridge
Koelkast (cool kast)
Busy (German pressure)
Druk
To run (to walk hard)
Hardlopen