Dutch - Basics Flashcards
(316 cards)
1
Q
ik
A
i
2
Q
jij
A
you (s)
3
Q
hij
A
he
4
Q
zij
A
she/they
5
Q
het
A
it
6
Q
u
A
you (f)
7
Q
jullie
A
you (pl)
8
Q
man
A
man
9
Q
vrouw
A
woman
10
Q
een
A
a
11
Q
jongen
A
boy
12
Q
en
A
and
13
Q
is
A
is
14
Q
kind
A
child
15
Q
meisje
A
girl
16
Q
eet
A
eat
17
Q
drinken
A
to drink
18
Q
appel
A
apple
19
Q
melk
A
milk
20
Q
sap
A
juice
21
Q
brood
A
bread
22
Q
water
A
water
23
Q
boterham
A
sandwich
24
Q
rijst
A
rice
25
vrouwen
women
26
lezen
to read
27
mannen
men
28
meisjes
girls
29
krant
newspaper
30
jongens
boys
31
menu
menu
32
boek
book
33
spreken
to speak
34
kinderen
children
35
morgen
morning
36
middag
midday
37
avond
evening
38
nacht
night
39
goedemorgen
good morning
40
goedemiddag
good afternoon
41
goedenavond
good evening
42
goedenacht
good night
43
hallo
hello
44
bedankt
thank you
45
doei
bye
46
dag
goodbye
47
tot ziens
see you later
48
hoi
hi
49
welterusten
good evening
50
ja
yes
51
dank
thanks
52
nee
no
53
dank je wel
thanks
54
misschien
maybe
55
alsjeblieft
please
56
niet
do not
57
sorry
sorry
58
het spijt me
i am sorry
59
olie
okay
60
pardon
pardon
61
goed
good
62
hoe
how
63
geen
(negative)
64
engels
english
65
nederlands
dutch
66
hoe gaat het
how is it going
67
vis
fish
68
sinaasappel
orange
69
wijn
wine
70
koffie
coffee
71
ei
egg
72
kip
chicken
73
bord
plate
74
suiker
sugar
75
middageten
lunch
76
ontbijt
breakfast
77
kaas
cheese
78
fruit
fruit
79
pasta
pasta
80
lunch
lunch
81
bier
beer
82
rundvlees
beef
83
soep
soup
84
tomaat
tomato
85
aardbei
strawberry
86
citroen
lemon
87
limoen
lime
88
avondeten
dinner
89
vlees
meat
90
maaltijd
meal
91
thee
tea
92
varkensvlees
pork
93
vegetarier
vegetarian
94
het eten
the food
95
peper
pepper
96
olie
oil
97
dorst
thirsty
98
honger
hungry
99
banaan
banana
100
zout
salt
101
lekker
tasty
102
groente
vegetable
103
kat
cat
104
dier
animal
105
hond
dog
106
paard
horse
107
vogel
bird
108
beer
bear
109
muis
mouse
110
krab
crab
111
spin
spider
112
olifant
elephant
113
eend
duck
114
schildpad
turtle
115
konijn
rabbit
116
koe
cow
117
neushoorn
rhino
118
hoorn
horn
119
schaap
sheep
120
hert
deer
121
staart
tail
122
gans
goose
123
uil
owl
124
mijn
mine
125
jouw
yours (s)
126
uw
yours (f)
127
zijn
his (possession)
128
haar
her (possession)
129
zijn
its (possession)
130
ons
our (het)
131
onze
our (de)
132
hun
their
133
mijne
mine
134
jouwe
yours (s)
135
uwe
yours (f)
136
zijne
his/its
137
hare
hers
138
onze
ours
139
hunne
theirs
140
van mij
mine
141
van jou
yours (s)
142
van u
yours (f)
143
van haar
hers
144
van ons
ours
145
van jullie
yours (pl)
146
van hen
theirs
147
dragen
to wear
148
schoen
shoe
149
jurk
dress
150
jas
coat
151
hemd
shirt
152
rok
skirt
153
kleren
clothes
154
klompen
clogs
155
broek
pants
156
hoed
hat
157
pak
suit
158
groot
big
159
klein
small
160
lang
long
161
snel
fast
162
langzame
slow
163
kort
small
164
goed
good
165
zacht
soft
166
licht
light
167
zwar
heavy
168
zwak
weak
169
sterk
strong
170
jonge
young
171
oude
old
172
zoet
sweet
173
zure
sour
174
slechte
bad
175
belangrijke
important
176
moeilijke
difficult
177
goedkoop
cheap
178
interessante
interesting
179
gratis
free
180
vol
full
181
lege
empty
182
duur
expensive
183
vers
fresh
184
warm
warm
185
koud
cold
186
rustig
calm
187
nat
wet
188
droog
dry
189
schone
clean
190
net zoals
like (similar)
191
lopen
to walk
192
schrijven
to write
193
zwemmen
to swim
194
koken
to cook
195
slapen
to sleep
196
houden
to like
197
spelen
to play
198
willen
to want
199
graag
like to
200
horen
to hear
201
zien
to see
202
betaalen
to pay
203
renen
to run
204
kenen
to know
205
steunen
to support
206
regenen
to rain
207
raken
to touch
208
luisteren
to listen
209
gebruiken
to use
210
nemen
to take
211
ontwerpen
to design
212
gaan
to go
213
fietsen
to cycle
214
zeggen
to speak
215
werken
to work
216
tonen
to show
217
heten
are called
218
genoeg
enough
219
iedereen
everybody
220
iemand
somebody
221
iets
something
222
men
one (personal)
223
niemand
nobody
224
niets
nothing
225
wat
some
226
veel
a lot
227
weinige
not much
228
alle/alles
all
229
sommige
some
230
verscheidene
several
231
verschillende
various
232
een paar
a few
233
elke
every/each
234
enige
only
235
enkele
a few/single
236
iedere
every
237
oranje
orange
238
groene
green
239
grijze
grey
240
roze
pink
241
witte
white
242
bruin
brown
243
blauw
blue
244
geel
yellow
245
zwarte
black
246
kelur
colour
247
rode
red
248
kleurrijke
colourful
249
paarse
purple
250
vlag
flag
251
in
in
252
bij
with
253
tussen
between/among
254
tussen....in
in between
255
aan
to/on/about
256
Nederland
The Netherlands
257
zitten
to have
258
wonen
to live
259
Belgie
Belgium
260
lees...voor
read aloud
261
op
on
262
komen
to come
263
komen uit
to come from
264
uit
from
265
vlakbij
nearby
266
staat op
rises
267
met
with
268
zonder
without
269
van
from
270
naar
to (i.e. runs to)
271
naar...toe
towards
272
krigen
to get
273
na
after
274
station
station
275
liggen
to be
276
naast
next to
277
tijdens
during
278
door
through
279
vanwege
because of
280
dichtbij
nearby
281
achter
behind
282
tegen
against
283
terwijl
while
284
over
over
285
onder
under
286
mee
with/along
287
behalve
except for
288
wat
what
289
welke
which
290
welk
which
291
waarom
why
292
waar
where
293
hoeveel
how much
294
hoe
how
295
antwoord
answer
296
vraag
question
297
wie
who
298
wiens
whose
299
wanneer
when
300
vragen
questions
301
doen
doing
302
een
one
303
twee
two
304
drie
three
305
vier
four
306
vijf
five
307
zes
six
308
zeven
seven
309
acht
eight
310
negen
nine
311
tien
ten
312
meer dan
more than
313
meer
more
314
veel
much
315
minder
less/fewer
316
zoveel
so many
