dutch frequency dictionnary - 0 - 200 Flashcards
(94 cards)
1
Q
in front of
A
voor
2
Q
i am trying TO work
A
Ik probeer te werken
3
Q
he gives flower to Lena
A
Hij geft bloemen aan Lena
4
Q
also
A
ook
5
Q
if / when
A
als
6
Q
If it rains tomorrow, we will stay home.
A
Als het morgen regent, blijven we thuis.
7
Q
around
A
om, rond
8
Q
to be (2 verbs)
A
zijn, worden
9
Q
still
A
nog
10
Q
near to / at
A
bij
11
Q
from
A
uit
12
Q
shall
A
zullen
13
Q
or
A
of
14
Q
about
A
over
15
Q
must
A
moeten
16
Q
through
A
door
17
Q
already
A
al
18
Q
then
A
dan
19
Q
rather
A
wel
20
Q
It wasn’t cold, it was rather warm.
A
Het was niet koud, het was wel warm.
21
Q
I don’t feel like going, but I will go anyway.
A
Ik heb geen zin om te gaan, maar ik ga wel.
22
Q
to repair
A
maken
23
Q
until
A
tot
24
Q
so
A
zo
25
now
nu
26
other
ander
27
want
willen
28
to get
krijgen
29
after
na
30
there
daar
31
all
al
32
against
tegen
33
whole
heel
34
yet
toch
35
only
alleen
36
to hold
houden
37
again
weer
37
to be allowed
mogen
38
off
af
39
occasionally
af en toe
40
so / therefore
dus
41
like, such as
zoals
42
something
iets
43
because
want
44
always
altijd, steeds
45
a few (seconds)
enkele (seconden)
46
start
beginnen
47
real / really
echt
48
time (ex: one more time)
keer
49
according to
volgens
50
especially, mainly
vooral
51
even
zelfs
52
ask a question
een vraag stellen
53
bring
brengen
54
certain
zeker
55
each
elk
56
just (just a minute ago, just too late, just/exactly big enough)
net
57
never
nooit
58
fall
vallen
59
everything
alles
60
high
hoog
61
during
tijdens
62
when (in the past)
toen
63
previous
vorig
64
within / inside
binnen
65
usual / normal
gewoon
66
nothing
niets
67
fast
snel
68
get / get a hold on
halen
69
seem
lijken
70
put
zetten
71
prove
blijken
72
little, few, not much
weining
73
each other
elkaar
74
possible
mogelijk
75
such a
zo'n
76
exist
bestaan
77
often, frequently, w often eat pasta
vaak, we eten vaak pasta
78
to draw, pull
trekken
79
the number
het aantal
80
behind
achter
81
natural
natuurlijk
82
last
laatst
83
the part
het deel
84
maybe
misschien
85
to happen
gebeuren
86
almost
bijna
87
since
sinds
88
very, terribly
erg
89
per
per
90
necessary, needed
nodig
91
to name
noemen
92
the case, matter, buisness
de zaak
93
i
ik