Dutch H 4 Flashcards

(57 cards)

1
Q
A

LIEVEHEERSBEESTJE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zo lang als men zich kan herinneren

(traditionally)

A

OUDSHER

  • van oudshe__r heeft op deze plek een cafe gestaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de kracht waarmee je mensen pijn doet

(violence)

A

HET GEWELD

  • bij de inbraak is geen geweld gebruikt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

langzaam en licht naar beneden vallen

(whirl-wirować)

A

DWARRELEN

(DWARRELDE, HEEFT/IS GEDWARRELD)

  • het was herfst en de bladeren dwarrelden van de bomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stelen (informeel)

(to steal)

A

JATTEN

(JATTE, HEEFT GEJAT)

  • ze was heel erg boos toen haar fiets was gejat
  • Let goed op je spullen want ik deze discotheek wordt veel gejat. Vorige week ben ik mijn jas hier kwijtgeraakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een papier waarop staat dat je geld moet betalen omdat je een fout hebt gemaakt in het verkeer = de bon

(fine, penalty, ticket)

A

DE BEKEURING

  • Deze man krijgt een bekeuring van de politie- agent omdat hij te hard gereden heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • erkennen dat je een strijd hebt verloren = capituleren
  • eten via de mond naar buiten laten gaan, vooral als je ziek bent = kotsen

(to give up, to surrender, throw up)

A

ZICH OVERGEVEN

(GAF ZICH OVER, HEEFT ZICH OVERGEGEVEN

  • Deze inbreker heeft zich na een lange achtervolging overgegeven aan de politie
  • na een lange strijd gaven de soldaten zich over. Het werlies was dudelijk
  • na het bezoek aan het restaurant moest ik thuis overgeven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een vervelend gevoel over jezelf hebben als je iets raars of iets verkeerds hebt gedaan of hebt

(to be ashamed, to be embarrassed)

A

ZICH SCHAMEN VOOR IETS

(SCHAAMDE ZICH, HEEFT ZICH GESCHAAMD)

  • Wouter schaamt zich voor zijn grote oren. Daarom kijkt hij niet in de camera.
  • Ik schaam me dood want ze hoorde dat ik over haar roddelde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

iemand die ………… is aan iets, heeft de verantwoordelijkheid voor een fout

(guilty)

A

SCHULDIG

  • Rijke landen zijn schuldig aan klimaatverandering.
  • De rechter besliste dat Edgar W. schuldig was aan moord.
  • als je als automobilist een fietser aanrijdt, ben je in principe altijd schuldig, bijvoorbeeld ook als die fietser zonder licht ridt, of op de verkeerdeweghelft
  • Hoeveel ben ik je schuldig voor de koffie? Hoeveel geld krijg je van me? (=moet je iemand nog geld betalen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

iets dat van iemand anders is in het geheim meenemen = pikken, jatten

(to steal)

A

STELEN

(STAL, HEEFT GESTOLEN)

  • Mijn scooter is gestolen tussen half acht en half tien. Toen ik na mijn werk buitenkwam, was hij weg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

menen dat iemand schuld heeft aan iets

(suspect)

A

VERDENKEN

(VERDACHT, HEEFT VERDACHT)

  • Ik verdenk de nieuwe buren ervan dat ze hun vuil in onze KLIKO gooien!
  • Ik verdenk die fietsenmaker ervan dat hij de banden expres niet goed plakt, zodat na een week weer een lekke band hebt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • woorden zeggen waarin de naam van God voorkomt als je boos bent
  • niet goed bij elkaar passen (kleuren)

(to curse, to swear), to clash

A

VLOEKEN

(VLOEKTE, HEEFT GEVLOEKT)

  • Hij begon meteen te vloeken toen hij zag dat zijn fiets weg was.
  • Toen Agnes merkte dat ze de trein had gemist, vloekte ze
  • Dit roze jasje vloekt met je oranje trui.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vluchten, wegrennen nadat je iets (fouts) gedaan hebt

(to run away)

A

HET OP EEN LOPEN ZETTEN

(ZETTE, HEEFT GEZET)

  • De dief zette het op een lopen.
  • Toen de inbreker merkte dat er iemand thuis was, rende hij de straat op en zette het op een lopen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • een boot met een peddel voortbewegen;
  • informeel voor fietsen

(to paddle, to cycle)

A

PEDDELEN

(PEDDELDE, HEEFT GEPEDELD)

  • We hadden de wind in de rug en zo peddelen we rustig richting Lelystad. Op die manier is fietsen aangenaam.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

boos of verdrietig zijn

( to be in a bad mood)

A

(ER) DE PEST IN HEBBEN

  • Tanja had de pest in. Haar fiets was voor de derde keer gestolen.
  • Mijn broer heeft de pest in want zijn baas wil zij cotract niet verlengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

count down

A

NEERTELLEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

iets waarvan je last hebt

(discomfort, inconvenience)

A

HET ONGEMAK

  • de touristen klaagden over de ongemakken tijdensnde reis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

heel erg vervelend vinden

(to be fed up with , to be sick of)

A

BALEN

(BAALDE, HEEFT GEBAALD)

  • zij baalt van alle kritiek die ze krijgt
  • Mischa had er de balen van dat hij altijd moest oppassen op zijn zusje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

zorgen voor iemand of iets

(ulitować się, take care)

A

ZICH ONTFERMEN OVER

(ONTFERMDE ZICH OVER, HEEFT ZICH ONTFERMD OVER)

  • ze politie ontfermde zich na het ongeluk over de kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

iemand die …….. is, reageert praktish en rustig

iemand die ………. is, heeft niets gegeten en gedronken, vooral geen alcohol

A

NUCHTER

  • voor een operatie moet je nuchter zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  • beginnen te spreken tegen iemand
  • gaan gebruiken
  • zo zijn dat het leuk, prettig of mooi gevonden wordt

(address, speak, please)

A

AANSPREKEN

  • de buurvrouw sprak mij even aan
  • in geval van nood kan Nederland een grote voorraad gas aanspreken
  • de nieuwe cd al jongeren wel aanspreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

iemand die ….. is , is langzaam en een beetje moe

(powolny)

A

SLOOM

  • doordat het warm was, was iedereen een beetje sloom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  • een kind krijgen
  • prettig gevonden worden

(give a birth, please)

A

BEVALLEN

(BEVIEL, IS BEVALLEN)

  • vannacht is de buurvrouw bevallen van een gezonde dochter
  • zij gaat elk jaar naat Italie op vakantie omdat dat haar goed bevalt
24
Q
  • iemand erg bang maken bijv. door te zeggen dat je hem og haar pijn wilt doen
  • een gevaar voor iets vormen

(to threaten)

A

BEDREIGEN

(BEDREIGDE, HEEFT BEDREIGD)

  • de man bedreigde ons met een wapen
  • de Nederlandse taal wordt op universiteiten bedreigdt door het Engels
25
beginnen te bestaan= zich vormen ## Footnote (to originate, arise)
ONTST**_AA_**N * er ontstoden allerlei problemen * weet hij hoe de aarde is ontstaan
26
HET KENTEKENNUMMER
27
vervelende, lelijkewoorden roepen ## Footnote (miscall)
UITSCHELDEN (SCHOLD UIT, HEEFT UITGESCHOLDEN) * het kind werd uitgescholden voor "dikke koe"
28
self defence
ZELFVERDEDIGING
29
* niet sterk genoeg zijn en daardoor kapotgaan * slachtoffer zijn en sterven
BEZW**_IJ_**KEN (BEZWEEK, IS BEZWEKEN) * de brug is onder de zware storm bezweken * vorig jaar is zijn vrouw bezweken aan een ernstige ziekte
30
het feit dat je iets niet kunt of wilt snappen (incomprehension)
HET **_O_**NBEGRIP * e​er heerste veel onbegrip tussen de verschillende volkeren
31
* doorgan met iets, iets niet opgeven * iets blijven beweren (maintain, carry on, insist)
VOLHOUDEN (VOLHIELD, HEEFT VOLGEHOUDEN) * de dief hield vol dat hij niets gestolen had
32
steeds laten merken dat je iets erg graag wilt (insist on)
**_AA_**NDRINGEN OP (DRONG AAN OP, HEEFT AANGEDRONGEN OP) * de misister dringt aan op het verhogen van de belastingen
33
iemand die ...... is , vetrouwt iets of iemand niet = wantrouwend (suspicious)
ACHTERDOCHTIG * Viola keek me achterdochtig aan
34
iets zeggen over iets wat gaat gebeuren = introduceren (initiate)
INLEIDEN (LEIDDE IN, HEEFT INGELEID) * ik zal de film met een paar woorden inleiden
35
tegen iemand zeggen dat hij iets verkeerd heeft gedaan (to blame)
VERWIJTEN (VERWEET, HEEFT VERWETEN) * de patient verweet de arts dat hij hem verkeerde medicijnen had gegeven
36
zeggen dat het je spijt zich excuseren ( to apologise)
ZICH VERONTSCH**_U_**LDIGEN * Toon verontschuldigde zich ervoor dat hij zo laat was
37
een opmerking de uitspraak (wypowiedz)
DE UITLATING * de president wilde niet reageren op de uitlating van de journalist
38
belachelijk maken zich vrolijk maken over (to mock , make fun of)
DE SPOT DRIJVEN MET * De leerlingen dreven de spot met hun leraar
39
heap abuse on a person
IEMAND DE HUID VOL SCHELDEN * Teon Michel een dief betrapte in zijn schuurthje, scold hij hem de huid vol. Michel wist van zichzelf niet dat hij zo veel scheldwoorden, vloeken en beledigingen kende
40
het slachtoffer zijn ## Footnote (suffer for, pay for)
ONTGELDEN * als Yvonne boos is, moeten haar collega's het altijd ontgelden
41
bij een gebeurtenis zijn, een bepaalde ervaring hebben beleven, ervaren, ondervingen (to experience)
MEEMAKEN (MAAKTE MEE, HEEFT MEEGEMAAKT) * de vrouw heeft in haar leven al veel meegemaakt * ik heb weleens meegemaakt dat ik van mijn fiets getrokken werd
42
de reden (occasion, motive)
DE **_AA_**NLEIDING * hij begon zonder aanleiding met mij te vechten
43
(idiom) ## Footnote (to lounch , initiate )
IN GANG TE ZETTEN * Onze bedoeling is een debat in gang te zetten.
44
jammer vinden (regret)
BETR**_EU_**REN * Thea betreurt het dat ze niet meer tijd voor haar kinderen heeft
45
met kracht vocht uit je mond naar buiten brengen en daarbij op iets of iemand richten; (to spit on)
BESP**_U_**GEN (BESPUUGDE, HEEFT BESPUUGD) * Frank Rijkaard bespuugde Rudi Völler en wordt sindsdien ‘De Lama’ genoemd.
46
(to distract, to derive) * zorgen dat iemands aandacht op iets anders gericht wordt * begrijpen; de conclusie trekken uit iets [iemand leidt iets af uit iets) * maken of basis van
**_A_**FLEIDEN (LEIDDE AF, HEEFT AFGELEID) * Tamara leidt Pieter altijd van zijn werk af. * Dat leidt een beetje af _van_ alle problemen * Dat kun je afleiden _uit_ onderzoek van biologen van Pennsylvania State University op labratten. * Ik kan informatie afleiden uit de tekst. * Het woord 'aardigheid is afgeleid van 'aardig'.`
47
* doden (een dier of een mens) * negatieve kritiek geven; heel slecht beoordelen = afkraken ## Footnote (to kill, to criticize)
AFMAKEN (MAAKTE AF, HEEFT AFGEMAAKT) * De schapen werden eerst verdoofd en toen afgemaakt. * Band 'de kift' wordt volledig afgemaakt op facebook vanwege hoge subsidies die zij ontvangen.
48
moeten, omdat de regels zo zijn = dienen, horen (to be proper, must)
BEH**_O_**REN (BEHOORDE, HEEFT BEHOORD) * Onze werknemers behoren nette kleren te dragen. * je behoort voorzichtig om te gaan met de dingen die je geleend hebt * Welke landen _behoren tot_ de Europese Unie (EU)?
49
* bezoeken, komen * een bepaalde indruk maken * gebeuren (to come over, to come across, to happen)
**_O_**VERKOMEN (KWAM OVER, IS OVERGEKOMEN) * Peter woont sinds twee maanden in Nederland; in september komt zijn gezin ook over * Is de boodschap goed overgekomen? * Er is mij gelukkig nog nooit eerder een ongeluk overkomen. (overkwam, is overkomen)
50
dingen zeggen over iemand die zijn gevoelens pijn doen (to insult)
BEL**_E_**DIGEN (BELEDIGDE, HEEFT BELEDIGD) * De Egyptische filmster Adel Imam heeft een celstraf gekregen omdat hij de islam beledigde in zijn films en voorstellingen. Dat bleek vandaag uit stukken van de rechtbank in Caïro.
51
schreeuwen tegen iemand die wegloopt (to scream, to shout, to cat-call)
N**_A_**SCHREEUWEN (SCHREEUWDE NA, HEEFT NAGESCHREEUWD) * Hij schreeuwde haar na, maar ze hoorde hem niet. Zij hield haar oren dicht.
52
to run over
AANRIJDEN * de vrouw is overleden na een annrijding met een bus
53
de keer dat twee voertuigen , vooral autos tegen elkaar aan botsen ## Footnote (collision)
DE B**_O_**TSING * bij een botsing tussen een trein en een bus zijn die mensen overleden
54
het recht om iets als eerste te mogen doen of om als eerste te mogen rijden (priority)
DE V**_OO_**RRANG * auto die van recht komt , heeft voorrang​ * inwoners van de gemeente krijgen voorrang bij het toewijzen van de nieuwe woning * Een fietser kan net een boptsing voorkomen met een andere fietser die hem geen voorang geeft
55
een plaats op het lichaam waar je verwond bent (injury)
DE VERW**_O_**NDING * het slachtoffer werd met zare verwondingen naar het ziekenhuis gebracht
56
een onzettend naar en vervelend gevoel = de walging (disgust)
DE **_A_**FSCHUW ​
57
nier overlijden na een gevaarlijke gebeurtenis (to survive)
OVERLEVEN (OVERLEEFDE, HEEFT OVERLEEFD) * slechts twee mensen hebben het ongeluk overleefd