eco h1 Flashcards

(30 cards)

1
Q

behoeften

A

alles wat je graag wilt hebben of nodig hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

schaarste

A

als je niet voldoende middelen hebt om in je behoeften te voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

consumeren

A

goederen en diensten kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

goederen

A

tastbare producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

diensten

A

activiteiten waarmee je in iemands behoefte kunt voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

alternatief aanwendbaar

A

de mogelijkheid hebben om een middel op verschillende manieren in te zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vaste lasten

A

kosten met een vaste hoogte die je betaalt met vaste regelmaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

huishoudelijke uitgaven

A

alledaagse uitgaven voor het huishouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

incidentele uitgaven

A

grotere uitgaven die slechts soms voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

inkomen

A

het geld dat ontvangen wordt uit arbeid, bezit of overdracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

begroting

A

overzicht van geplande inkomsten en uitgaven voor een bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

budgetlijn

A

economisch model met keuzemogelijkheden tussen twee producten binnen het budget

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ruil

A

producten tegen producten of geld wisselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

functies van geld

A

geld kun je gebruiken als ruilmiddel, rekenmiddel of spaarmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

technische vereisten geldsysteem

A

randvoorwaarden voor het functioneren van een ruilmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fiducie

17
Q

chartaal geld

A

bankbiljetten en munten

18
Q

giraal geld

A

direct ontvangbaar geld op de betaalrekening

19
Q

extrinsieke en intrinsieke waarde

A

gebruikswaarde en materiaalwaarde van geld

20
Q

koopkracht (=reëel inkomen)

A

hoeveelheid producten die gekocht kunnen worden met een bepaald bedrag

21
Q

inflatie

A

gemiddlede prijsstijging van goederen over een bepaalde periode

22
Q

indexcijfers

A

een getal dat de verandering ten opzichte van het basisjaar aangeeft

23
Q

produceren

A

goederen en diensten maken tegen een vergoeding

24
Q

toegevoegde waarde

A

waarde die bij productie wordt toegevoegd aan ingekochte grondstoffen en producten

25
omzetbelasting
belasting die wordt berekend over de toegevoegde waarde (btw)
26
afzet
aantal verkochte producten
27
omzet
totale opbrengst van de verkoop
28
inkoopwaarde van de omzet
totaalbedrag dat aan de inkoop van grondstoffen en producten is uitgegeven
29
winst
het geldbedrag dat overblijft nadat alle kosten van de omzet zijn afgehaald
30
maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
hierbij wordt naast winststreven ook rekening gehouden met mens en milieu