Ecologie en mens en milieu Flashcards
(89 cards)
Ecologie
Wetenschap waarbij wisselwerking tussen organismen en hun omgevingen worden bestudeerd.
Ecogenomica
Bepalen d.m.v. genoom (e-DNA) welke soorten in een omgeving voorkomen.
Emergente eigenchappen
Zijn specifiek voor een bepaald niveau
-Individu: leeftijd en geslacht
-Populatie: dichtheid, geboorte- en sterftecijfer en geslachtsverhouding.
-Ecosysteem: stof- en energiestromen en relaties tussen populaties (=complexiteit)’
-Biosfeer: samenstelling dampkring
Leefgemeenschap
Meerdere populaties samen/ alle organismen in een ecosysteem.
Biotische factoren
Invloed van organismen en de levende en dode natuur: parasitisme, predatie, voedselaanbod en concurentie
Beïnvloeden leveloze natuur en organismen.
Abiotische factoren (+macro- en microklimaat)
Invloeden van de leveloze natuur: temperatuur, licht, zuurstofgehalte, wind en grondsoort
Beïnvloed soortensamenstelling.
Macroklimaat: gebied waarin hetzelfde klimaat heerst.
Microklimaat: op sommige plekken binnen een ecosysteem verschillen de abiotische factoren bijvoorbeeld door een gebergte.
Ecosysteem
Wisselwerking tussen biotische en abiotische factoren in een begrensd gebied.
Abiotische factoren: bodem
- Bodem: Bodemdeeltjes verschillen van grootte.
- Zand: veel lucht, grote deeltjes -> weinig water en kan water niet goed vasthouden. Wel veel zuurstof
- Klei: kleine holtes, kan water goed vasthouden en veel mineralen.
- Planten: klei
Humus: schimmels en bacteriën maken uit humus mineralen voor planten en verbetert de structuur van de bodem. Humus voorkomt uitspoeling van mineralen naar het grondwater.
Humus = mengsel organische en anorganische stoffen en micro-organismen.
Andere bodemeigenschappen die invloed hebben op soortensamenstelling: PH, grondwaterstand en concentratie mineralen.
Abiotische factoren: licht
- Licht: nodig voor fotosynthese
Verschillende planten hebben verschillende lichtintensiteiten nodig.
Intensiteit en hoeveelheid licht beïnvloeden:
- Paringstijd en de voortplanting
Dringt alleen door in de bovenste lagen van water
Abiotische factoren: water
- Water
Landplanten:
- in vochtig milieu: zwak ontwikkelde wortelstelsel, bladeren met dunne cuticula (waslaagje) en veel huidmondjes
- in droog milieu: weinig huidmondjes, dikke cuticula, slaan water op in speciaal weefsel, ontwikkelde wortelstelsels.
Waterorganismen: vooraal zuurstof- en zoutgehalte zijn belangrijk
Abiotische factoren: temperatuur
- Temperatuur
Enzymactiviteit is afhankelijk van T: bij lage T hebben ze een lage activiteit en bij een te hoge T gaan ze kapot.
Lage T: poikilotherme dieren (dieren met een wisselende lichaamstemperatuur) onactief, homoiotherme dieren (dieren met een constante lichaamstemperatuur) actief.
Tolerantie
Vermogen om schommelingen in abiotische factoren te verdragen.
Tolerantiegrens overschrijden (+beperkende factor)
Een soort kan zich niet handhaven buiten zijn areaal (verspreidingsgebied), want de abiotische factoren zijn te heftig/ verschillend.
De beperkende factor is de abiotische factor die het leven buiten het areaal onmogelijk maakt.
Optimumkromme
Laat zien bij welke omstandigheden het tolerantiegebied en de stresszone van een organisme is en bij welke omstandigheden er geen individuen van die soort voorkomen.
In de stresszone leven wel organismen, maar het is een zwaar leven daar. Ze gebruiken al hun energie om te overleven en planten dus niet voort.
Tolerantiegebied: traject tussen het maximum en het minimum.
Concurrentie
In een populatie kan concurrentie of coörperatie plaatsvinden.
- Concurrentie = competitie om toegang tot hulpbronnen.
Territorium, jachtgebied, voedsel veiligstellen en jongen veilig grootbrengen.
Bijvoorbeeld om: voedsel, ruimte, partner en licht.
- Schaarste leidt tot hoge selectiedruk.
- Bij concurrentie tussen individuen hebben de beste aangepaste individuen de hoogste overlevingskans.
Kan moordend zijn (natuurlijke selectie)
Treedt ook op tussen verschillende soorten, maar minder sterk doordat verschillende soorten ook verschillende niches hebben.
Concurrentie tussen populaties kan tot specialisatie lijden door voortdurend proces van aanpassing en natuurlijke selectie.
-> elke soort krijgt een eigen niche.
.
Niche
Bepaalde rol die een populatie speelt in een ecosysteem/ De specifieke plaats of functie die een soort inneemt binnen een ecosysteem.
Populatiedichtheid
Kleinere populatiedichtheid -> afname predatie, parasitisme, ziekten en voedselconcurrenctie
-> Grotere populatie dichtheid -> toename predatie, parasitisme, ziekten en voedselconcurrentie -> kleinere populatie dichtheid
Hoge populatiedichtheid: uitputting van noodzakelijke hulpbronnen, snelle verspreiding ziekten en stresssituaties
Lage populatiedichtheid: lage voortplantingskansen.
Symbiose (en haar vormen)
Langdurig samenleven van verschillende soorten:
Gastheer Gast Mutualisme: + + Commensalisme: - + Parasitisme: x +
De gast bij parasitisme is de parasiet
Verspreidingspatronen
Gegroepeerd, regelmatig of willekeurig
Factoren populatiedichtheid
Dichtheidsafhankelijke factoren: voedselrelaties, parasitisme, ziekte en concurrentie
Dichtheidsonafhankelijke factoren: veroorzaakt door klimaat.
- Negatieve terugkoppeling:
Als de populatie groter wordt, nemen predatie, parasitisme, ziekten en concurrentie toe -> hoeveelheid voedsel neemt af -> populatie wordt kleiner.
Dingen die populatie dichtheid veranderen
- Geboortecijfer
- Sterftecijfer
- Migratie: immigratie of emigratie
Exoten
Dieren die als gevolg van menselijk handelen in een ander gebied belanden. Uitheems.
Invasieve exoten (+groeifasen)
Eigenschappen van de organismen waardoor ze zich in het gebied kunnen vestigen en verspreiden -> verdringen van inheemse populaties.
In het begin zijn er weinig individuen van deze soort -> veel voedselaanbod -> populatiegrootte neemt toe -> nemen voedsel af van inheemse soorten of eten inheemse soorten op -> verdringing
(= Expontentiële groei: een j-vormige curve)
Op den duur zijn er te veel organismen en worden hulpbronnen beperkt -> invloed van beperkende factoren neemt toe -> na beginfase stelt er een biologisch evenwicht in (s-vormige groeicurve)
Ook bij een laaggeboorte cijfer is een s-vormige groeicurve. Dichtheidsafhankelijke factoren gaan tegenwerken.
Draagkracht
De maximale populatiegrootte die over langere tijd in een ecosysteem gehandhaafd kan worden.
Als de draagkracht wordt overschreden, zal de populatie terug lopen -> nieuw verlaagd evenwicht.
De beperkende factor bepaald de draagkracht van een ecosysteem/ de groeisnelheid van een populatie.