economie Flashcards

1
Q

afzet

A

het aantal producten dat een bedrijf verkoopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

brutowinst

A

het winst voordat de bedrijfskosten wrden afgetrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

brutowinstmarge

A

de brutowinst als percentage van de omzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

direct marketing

A

een manier waarop bedrijven rechtstreeks met mensen praten om hen te vertellen over hun producten of diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inkoopwaarde van de omzet

A

de waarde van de hulpbronnen die worden gebruikt bij het maken van de verkochte producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

loondienst

A

als iemand werkt als werknemer voor een werkgever en daarvoor loon ontvangt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

marketingmix

A

de manier waarop een bedrijf zijn product of dienst aanbied aan de klanten. (prijs, product, plaats en promotie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

marketingplan

A

een plan of gids die bedrijven gebruiken om te beslissen hoe ze hun producten kunnen laten zien en ervoor zorgen dan mensen het product gaan kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

massamedia

A

communicatiemiddelen waarmee een groot aantal mensen kan worden bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nettowinstmarge

A

de nettowinst als procent van de omzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

omzet

A

het totale geldbedrag dat wordt ntvangen voor de verkochte producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ondernemingsplan

A

plan waarin de ondernemer het doel van zijn nderneming beschrijft en onderzoekt aan welke regels de onderneming moet voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

online marketing

A

het gebruik van internet voor promotieactiviteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

SWOT-analyse

A

een analyse die een ondernemer maakt om inzicht te krijgen in de sterke en zwakke punten, enevals de kansen en bedreigingen in de markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

werkgever

A

persoon die mensen in dienst neemt om werk te verrichten, de baas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

werknemer

A

een persoon die in loondienst werkt voor een werkgever

17
Q

gemeenschap van goederen

A

Als twee mensen trouwen of een partnerschap hebben, worden hun spullen en schulden samen.

18
Q

beperkte gemeenschap van goederen

A

Bij een beperkte gemeenschap van goederen geldt dit alleen voor de spullen en schulden die ze tijdens het huwelijk of partnerschap krijgen.

19
Q

Acceptatieplicht

A

Een verzekeraar moet iedereen accepteren die zich aanmeldt voor een verzekering en dezelfde prijs vraagt.

20
Q

Averechtse selectie

A

Dit betekent dat mensen die veel risico lopen (slechte risico’s) zich verzekeren, maar mensen die weinig risico lopen (goede risico’s) dat niet doen. Verzekeraars willen juist voorzichtige mensen (goede risico’s) verzekeren, maar ze krijgen juist onvoorzichtige mensen (slechte risico’s).

21
Q

Collectieve verzekeringen

A

Dit is een verzekering waar iedereen aan moet meedoen van de overheid. Hierin staat ook wat je vergoed krijgt bij schade.

22
Q

Eigen risico

A

Dit is het bedrag dat je zelf moet betalen als er iets stuk gaat of als je schade hebt.

23
Q

Erfenis

A

Dit zijn alle spullen en schulden die iemand achterlaat na overlijden.

24
Q

Financiële zelfredzaamheid

A

Dit betekent dat je slimme keuzes maakt met je geld, zodat je financiën in balans zijn. Zowel op korte termijn als op lange termijn.

25
Q

Goede risico’s

A

Mensen die in verhouding minder schade veroorzaken en minder vaak een beroep doen op de verzekering.

26
Q

Huurtoeslag

A

Dit is geld van de overheid dat mensen met een laag inkomen krijgen om hen te helpen met het betalen van de huur.

27
Q

Hypothecaire lening

A

Dit is een lening bij de bank waarbij je je huis als onderpand geeft. Je betaalt de lening terug met rente.

28
Q

Moreel wangedrag

A

Dit betekent dat mensen of organisaties zich roekeloos en onverantwoordelijk gaan gedragen als ze zelf niet hoeven te betalen voor de kosten.

29
Q

Onderpand

A

Dit is iets van waarde dat je aan de bank geeft zodat ze zeker weten dat je de lening terugbetaalt. Als je dat niet doet, mogen ze het onderpand verkopen om de lening af te lossen.

30
Q

Onroerende goederen

A

Dit zijn spullen die vastzitten aan de grond, zoals huizen en gebouwen.

31
Q

Particuliere verzekeringen

A

Dit zijn afspraken tussen jou en de verzekeraar. Jij betaalt een bedrag aan de verzekeraar en zij beloven dat ze je helpen als er iets kapot gaat of als je schade hebt.

32
Q

Premiedifferentiatie

A

Dit betekent dat mensen die meer risico lopen, meer premie (geld) moeten betalen dan mensen die minder risico lopen.

33
Q

Risico-aversie

A

Dit betekent dat je het niet fijn vindt om risico te nemen omdat je bang bent voor onverwachte nare dingen.

34
Q

Risicospreiding

A

Dit betekent dat je de risico’s deelt met veel andere mensen die hetzelfde risico lopen. Op die manier is de schade niet alleen voor jou.

35
Q

Slechte risico’s

A

Mensen die in verhouding meer schade veroorzaken en vaker een beroep doen op de verzekering.

36
Q

Verzekering

A

Dit is een afspraak tussen jou en de verzekeraar. Jij betaalt een bedrag aan de verzekeraar en zij beloven dat ze je helpen als er iets kapotgaat of als je schade hebt.

37
Q

Vruchtgebruik

A

Dit betekent dat de partner van iemand die is overleden, het geld en de spullen van de overledene mag gebruiken totdat de kinderen oud genoeg zijn.