Economie 15/06 Flashcards

(51 cards)

1
Q

Economische groei

A

Toename van productie/ economische activiteiten op lange termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Economische krimp

A

Afname van economische activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Economische groei (meten)

A

Huidig bbp vergelijken met bbp vorig boekjaar. - Better Life Index & Bruto nationaal geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nominaal bbp/ bbp tegen lopende prijzen

A

Bbp dat rekening houdt met prijs- en volumeveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Reëel bbp/ bbp tegen constante prijzen/ bbp in kettingeuro’s

A

Bbp dat enkel rekening houdt met volumeverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk bbp nodig voor indicatie welvaart.

A

Reëel bbp (als reëel bbp stijgt -> stijgt welvaart)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bbp per capita

A

Bbp gedeeld door het aantal inwoners → betere indicatie van welvaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welvaart

A

Mate waarin behoeften worden vervuld met beperkte middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vraag naar geld

A

Gezinnen: Consumptie-uitgaven, investeringen in woningbouw, beleggingen om bepaalde cashpositie te hebben.
Bedrijven: Investeren
Overheid: Begrotingstekort
Kapitaaluitvoer: Beleggers kopen aandelen/obligaties uit buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aanbod van geld

A

Sparen: Gezinnen (I > U), bedrijven (winst), overheid (begrotingsoverschot)
Kapitaalinvoer: buitenlandse beleggers kopen belgische aandelen/obligaties
Geldschepping door financiële instellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kapitaalmarkt

A

Markt waar aandelen & obligaties op lange termijn verhandeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geldmarkt

A

Markt voor kortetermijnleningen (minder dan 1 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Chartaal geld

A

Munten en biljetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Giraal geld

A

Bankrekeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geldsubstitutie

A

Omzetten van chartaal geld naar giraal geld of omgekeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geldschepping

A

Proces waarbij er nieuw geld wordt gemaakt & gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kasreservecoëfficiënt

A

Verplicht percentage dat banken moeten bijhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kredietmultiplicator

A

1 gedeeld door de kasreservecoëfficiënt → toont hoeveel geld kan worden gecreëerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

formule totale geldhoeveelheid

A

beginbedrag (a) . kredietmultiplicator (1/r)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Inflatie

A

Stijging van het algemeen prijspeil op jaarbasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

CPI

A

Consumptieprijsindex: Prijs van een bepaalde korf van producten & diensten die de consument koopt.

22
Q

Vraaginflatie

A

Inflatie door stijgende vraag naar goederen en diensten (demand-pull)

23
Q

Aanbodinflatie

A

Inflatie doordat het aanbod daalt door hoge prijzen (cost-push of kosteninflatie)

24
Q

ECB

A

Europese Centrale Bank

25
Doel ECB
prijsstabiliteit nastreeft (doel: 2% inflatie op middellange termijn)
26
Gezondheidsindex
CPI zonder alcohol, tabak en brandstoffen → gebruikt voor indexeren van huurprijzen
27
Afgevlakte index (AFI)
Gemiddelde van gezondheidsindex over 4 maanden x 0,98 → gebruikt voor overheidslonen & sociale uitkeringen aan te passen
28
Spilindex
Waarde waarmee de AFI wordt vergeleken -> AFI > spilindex => overheidslonen & sociale uitkeringen aanpassen (loonindexering)
29
positief & negatief aan loonindexering
+ gezinnen hun koopkracht wordt behouden en - Concurrentiekracht van belgische bedrijven daalt (belgie: hogere lonen -> productie wordt duurder -> verkoopprijzen aanpassen. Ander landen: goedkoper produceren)
30
HICP
Geharmoniseerde CPI voor inflatievergelijking binnen de EU en EMU
31
Deflatie
Daling van het algemeen prijspeil op jaarbasis
32
Recessie
Twee opeenvolgende kwartalen negatieve economische groei
33
Stagflatie
Hoge inflatie gecombineerd met economische recessie
34
Overheidsbegroting
Schatting van verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid
35
Begrotingsoverschot
Inkomsten zijn groter dan uitgaven (= surplus)
36
Begrotingstekort
Uitgaven zijn groter dan inkomsten (= deficit)
37
Inkomsten van de overheid
- Belastingen: personen-, vennootschaps- - verkopen van bepaalde eigendommen
38
Uitgaven van de overheid
1- Primaire uitgaven: Betaling overheidspersoneel (politie, brandweer) betaling sociale uitkeringen (pensioenen) onderhoud wegen + gebouwen aankopen van materialen voor de administratie 2- rente op leningen
39
Staats-/overheids-schuld
Als overheid schulden blijft hebben -> lenen -> staatsschuld
40
Budgettaire politiek
Politiek die de overheid kan voeren om de economie te sturen.
41
Wat gebruikt de overheid voor budgettaire politiek
subsidies, belastingen, overheidsbestedingen
42
Expansieve budgettaire politiek
Overheid wil de economie stimuleren door: belastingen te verlagen, subsidies te verhogen, overheidsbestedingen te verhogen -> Gebeurd in periodes van laagconjunctuur
43
Restrictieve budgettaire politiek
Overheid wil de economie afremmen door: belastingen te verhogen, subsidies te verlagen, overheidsbestedingen te verlagen --> Gebeurd in periodes van hoogconjunctuur & hoge inflatie
44
EU-norm begrotingstekort
Maximaal 3% van het bbp
45
EU-norm schuldgraad
Maximaal 60% van het bbp
46
Oosterweel
groot project om de mobiliteit rond antwerpen te verbeteren.
47
Relanceplan Vlaamse veerkracht
Plan dat Vlaanderen ontwikkeld heeft om te herstellen na de coronapandemie & moet wapenen tegen nieuwe crisissen
48
Vergelijking van Fisher
M (geldhoeveelheid) * V (Omloopsnelheid van het geld) = p (prijspeil) * T (aantal transacties)
49
Open-markttransacties
ECB koopt waardepapieren -> banken beschikken over meer geld om uit te lenen -> geldhoeveelheid stijgt, aanbod stijgt, rente daalt
50
Beleningsfaciliteiten
Banken lenen bij ECB -> Bank betaald rente aan ECB -> Hoge rente -> minder lenen door banken -> minder geldhoeveelheid -> minder aanbod -> rente stijgt
51
Reserveverplichtingen / kasresevecoëfficient
Bank word verplicht om bepaalde financiële reserves aan te houden bij de centrale bank. Ze kunnen dit geld niet gebruiken voor kredietverlening -> stijgende reserveverplichtingen -> dalend geld aanbod -> rente stijgt