Een tragisch einde Flashcards
(26 cards)
nullus,
nulla, nullum: geen, geen enkele
ullus,
ulla, ullum: enig, enkele
hymenaeus,
hymenaei: huwelijk
solus,
sola, solum: alleen
arvum,
arvi: akker, veld
numquam (bijw.):
nooit
donum,
doni: geschenk
queri,
quor, questus sum:
(deponent) klagen
munus,
muneris: geschenk
sacer,
sacra, sacrum: heilig
latus,
lata, latum: breed, uitgestrekt
iuvenis,
is: de jongenman
spargere,
spargo, sparsi, sparsum: verspreiden
ager,
agri: akker
tum (bijw.):
toen
medius,
media, medium: in het midden
portare,
porto: brengen, dragen
volvere,
volvo, volvi, volutum: draaien, wentelen
frigidus,
frigida, frigidum: koel, koud
lingua,
linguae: taal, tong
miser,
misera, miserum: ongelukkig, ellendig
anima,
animae: de geest, adem
fugere,
fugio, fugi,-: vluchten
vocare,
voco: roepen