Een welvarende economie 3.1 Flashcards

(42 cards)

1
Q

Beschrijf de sociale verhoudingen in Nederland na de Tweede Wereldoorlog.

A

De bevolking verdeelde zich in vier beschouwelijke groepen, de ‘zuilen’: katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Mensen leefden in hun eigen wereld met eigen scholen, sportclubs, kranten, programma’s, vakbonden en politieke partijen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe werden de verzuilde organisaties na de oorlog heropgericht?

A

De verzuilde organisaties die door de Duitsers waren verboden, werden heropgericht, zoals de katholieke KRO, protestantse NCRV, socialistische VARA en liberale AVRO.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg uit welke politieke partijen er waren in Nederland na de Tweede Wereldoorlog.

A

De politieke partijen waren: katholieken KVP, protestanten ARP, socialisten PvdA en liberalen VVD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was de rol van de regering tijdens het interbellum?

A

De regering bestond uit confessionele kabinetten en van 1946 tot 1958 waren er rooms-rode kabinetten met de KVP en PvdA aan de macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe veranderde de neutraliteit van Nederland na de Tweede Wereldoorlog?

A

Nederland was niet meer neutraal en sloot zich aan bij de VS voor de Koude Oorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat was de NAVO en wanneer werd Nederland lid?

A

De NAVO werd opgericht in 1949 en Nederland werd meteen lid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke groei vond plaats in Nederland tussen 1948 en 1973?

A

Er was een sterke economische groei en Nederland bereikte een ongekende welvaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat waren de gevolgen van de oorlog voor de Nederlandse infrastructuur?

A

Tijdens de oorlog waren fabrieken, huizen, havens, bruggen en andere productiemiddelen vernietigd, en landbouwgrond stond onder water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom kwam de wederopbouw tot 1948 niet goed op gang?

A

De wederopbouw kwam niet goed op gang omdat de industrie en landbouw niet genoeg konden produceren, waardoor er meer werd ingevoerd dan uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was het Marshallplan en hoe hielp het Nederland?

A

Het Marshallplan bood hulp voor geld en goederen aan, waardoor de wederopbouw snel ging en de economie bleef groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe droeg industrialisatie bij aan de economische groei in Nederland?

A

De industrialisatie zorgde voor veel groei, de industrie ontstond en groeide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat was het wirtschaftswunder en hoe profiteerde Nederland hiervan?

A

De Nederlandse economie profiteerde van het Duitse wirtschaftswunder, waarbij de handel met Duitsland belangrijker werd dan ooit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe bevorderde de regering de groei van export en werkgelegenheid?

A

De regering bevorderde de groei van de export en werkgelegenheid door beleid en ondersteuning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat hield de geleide loonpolitiek in?

A

De geleide loonpolitiek hield in dat het kabinet bepaalde hoe hard de lonen mochten stijgen, om Nederlandse producten goedkoper te maken dan die uit andere landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer eindigde de geleide loonpolitiek?

A

De geleide loonpolitiek eindigde in 1960.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurde er met de lonen in Nederland vanaf 1963?

A

Vanaf 1963 stegen de lonen snel, mede door de ontdekking van grote aardgasvoorraden onder Groningen in 1959.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beschrijf de rol van de verzorgingsstaat in de samenleving.

A

De verzorgingsstaat kreeg een grote rol door intensief overleg en is een goed voorbeeld van het poldermodel, gericht op overeenstemming.

18
Q

Leg uit wat het idee van de maakbare samenleving inhoudt.

A

Het idee van de maakbare samenleving houdt in dat de overheid kan bepalen hoe de samenleving zich ontwikkelt, wat samenhangt met een ideaal van meer sociaaldemocratische gelijkheid.

19
Q

Hoe leidde de welvaart tot sociaal-culturele veranderingen in de jaren 1960?

A

De welvaart leidde tot ingrijpende veranderingen, zoals de transformatie van zuinige Nederlanders naar grote consumenten die huishoudelijke apparaten en luxe goederen kochten.

20
Q

Wat waren enkele nieuwe consumptiepatronen van Nederlanders in de jaren 60?

A

In de jaren 60 kochten Nederlanders hun eerste tv, koelkast, wasmachine en auto, en consumeerden ze meer genotvoedsel zoals chips.

21
Q

Leg uit wat ontzuiling betekent in de context van de jaren 60.

A

Ontzuiling verwijst naar het proces waarbij verschillende sociale groepen in aanraking kwamen met elkaar, wat leidde tot minder belang van religieuze instellingen en meer sociale interactie.

22
Q

Wat was de impact van de babyboom op de jongeren in de jaren 60?

A

De babyboom leidde tot een grote groep jongeren die meer geld, langer onderwijs en meer vrije tijd hadden, omdat ze niet meer hoefden te werken om hun ouders te helpen.

23
Q

Beschrijf de kenmerken van de Nozems als jongerencultuur.

A

Nozems hielden van Rock-n-Roll, waren stoer gekleed met vetkuiven en brommers, en werden geïnspireerd door bands zoals The Beatles.

24
Q

Wat was de rol van popmuziek in de jongerenculturen van de jaren 60?

A

Amerikaanse en Britse popmuziek speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van aparte jongerenculturen, waarbij jongeren hun eigen leefstijl en consumptieartikelen ontwikkelden.

25
Hoe veranderde de rol van de kerk in de samenleving tijdens de ontzuiling?
Gelovigen vonden de kerk minder belangrijk en kinderen hoefden niet meer naar de school van hun geloof, wat de invloed van religie op de samenleving verminderde.
26
Wat gebeurde er met de politieke partijen in de verkiezingen van 1967?
Bij de verkiezingen in 1967 verloren de KVP en PvdA, terwijl de niet-verzuilde partij D66 in de Tweede Kamer kwam.
27
Beschrijf de veranderingen in de positie van vrouwen vanaf 1960.
Vanaf 1960 verbeterde de positie van vrouwen; meisjes deden hoger onderwijs en de anticonceptiepil werd in 1964 geïntroduceerd.
28
Leg uit wat de standaard gezinsstructuur was in 1970.
In 1970 was een gezin met twee kinderen de standaard.
29
Wat was de impact van de echtscheidingswet van 1971?
De echtscheidingswet van 1971 maakte het mogelijk om te scheiden, wat daarvoor zelden toegestaan was.
30
Noem een belangrijke eis van de tweede feministische golf.
Een belangrijke eis was het recht op abortus, waarbij vrouwen 'baas in eigen buik' moesten zijn.
31
Wat werd geëist om vrouwen gelijke kansen te geven in de arbeidsmarkt?
Er werd betaalde kinderopvang geëist zodat vrouwen evenveel konden werken als mannen.
32
Hoe veranderde de samenstelling van de Nederlandse bevolking na 1945?
Na 1945 veranderde de samenstelling door immigratie, die eerst voornamelijk uit witte mensen bestond.
33
Wat was de reactie van de regering op immigratie na de oorlog?
De regering wilde immigratie verminderen vanwege een gebrek aan geld, huizen en werk na de oorlog.
34
Hoeveel Nederlanders emigreerden tussen 1948 en 1964?
Tussen 1948 en 1964 emigreerden 500.000 Nederlanders naar de VS, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland.
35
Wat gebeurde er met de Nederlands-Indiërs na 1945?
Vanaf 1945 immigreerden 300.000 Nederlands-Indiërs naar Nederland, eerst vrijwillig, maar in 1958 moesten ze het land verlaten vanwege een conflict.
36
Wie waren de Molukse militairen die in 1951 naar Nederland kwamen?
In 1951 kwamen er 4500 Molukse militairen van het koloniale leger met hun gezinnen naar Nederland.
37
Wat was de reden voor de komst van Surinaamse Nederlanders naar Nederland na 1975?
Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 kwamen er 200.000 Surinaamse Nederlanders naar Nederland vanwege een onzekere toekomst.
38
Hoeveel Antilliaanse en Arubaanse mensen immigreerden naar Nederland vanaf 1980?
Vanaf 1980 immigreerden er 85.000 Antilliaanse en Arubaanse mensen naar Nederland.
39
Wat was de reden voor de komst van arbeidsmigranten in de jaren 60?
De industrie kon niet aan genoeg werknemers komen, waardoor arbeidsmigranten uit Zuid-Europa, Marokko en Turkije kwamen.
40
Wat gebeurde er met de arbeidscontracten van gastarbeiders?
Gastarbeiders kregen een tijdelijk arbeidscontract, dat vaak werd verlengd vanwege de toestand van de Nederlandse economie.
41
Wat leidde tot de economische crisis in 1973?
De oliecrisis, veroorzaakt door de verhoging van olieprijzen door Arabische landen, leidde tot een economische crisis en werkloosheid.
42
Hoe verhoudt het loon in Nederland zich tot andere landen in de jaren 70?
De lonen in Nederland waren hoger dan in andere landen, wat leidde tot het faillissement van bedrijven.