EF Flashcards
1
Q
Het ijsje
A
La glace
2
Q
De neef
A
Le cousin
3
Q
De nicht
A
La cousine
4
Q
De afspraak
A
Le rendez-vous
5
Q
De mobiele telefoon
A
Le portable
6
Q
Blij
A
Content(e)
7
Q
Verboden
A
Interdit(e)
8
Q
Helpen
A
Aider
9
Q
Dus
A
Donc
10
Q
Nu
A
Maintenant
11
Q
De woonkamer
A
Le salon
12
Q
Het toilet
A
Les toilettes
13
Q
De badkamer
A
La salle de bains
14
Q
De zolder
A
Le grenier
15
Q
Het bureau, de studeerkamer
A
Le bureau
16
Q
De keuken
A
La cuisine
17
Q
De garage
A
Le garage
18
Q
De tuin
A
Le jardin
19
Q
De tafel
A
La table
20
Q
De stoel
A
La chaise
21
Q
Hoe vind jij jouw slaapkamer?
A
Comment tu trouves ta chambre?
22
Q
Ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot.
A
J’aime bien ma chambre, elle est grande.
23
Q
Er staat een bed en een bureau.
A
Il y a un lit et un bureau.
24
Q
Ben jij vaak in jouw slaapkamer?
A
Tu es souvent dans ta chambre?
25
Ja, om te kletsen met mijn vrienden.
Oui, pour discuter avec mes copains.
26
Het zwembad
La piscine
27
Het scherm
L’écran
28
Het uitzicht
La vue
29
De decoratie
La décoration
30
De berg
La montagne
31
De hele wereld
Le monde entier
32
De verdieping
L’étage
33
De zee
La mer
34
Het centrum
Le centre
35
Het kasteel
Le château
36
Hij bevindt zich
Se trouve
37
Doorgaan
Passer
38
Reizen
Voyager
39
Uitnodigen
Inviter
40
Kletsen
Discuter
41
Na
Après
42
Helaas
Malheureusement
43
Dichtbij
Près de
44
Enkele
Quelques
45
Naast
À côté de
46
Waar woon jij?
Tu habites où?
47
Ik woon in Parijs.
J’habite à Paris.
48
Woon jij in een huis?
Tu habites dans une maison?
49
Nee, ik woon in een flat.
Non, j’habite dans un appartement.
50
La glace
Het ijsje
51
Le cousin
De neef
52
La cousine
De nicht
53
Le rendez-vous
De afspraak
54
Le portable
De mobiele telefoon
55
Content(e)
Blij
56
Interdit(e)
Verboden
57
Aider
Helpen
58
Donc
Dus
59
Maintenant
Nu
60
Le salon
De woonkamer
61
Les toilettes
Het toilet
62
La salle de bains
De badkamer
63
Le grenier
De zolder
64
Le bureau
Het bureau, de studeerkamer
65
La cuisine
De keuken
66
Le garage
De garage
67
Le jardin
De tuin
68
La table
De tafel
69
La chaise
De stoel
70
Comment tu trouves ta chambre?
Hoe vind jij jouw slaapkamer?
71
J’aime bien ma chambre, elle est grande.
Ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot.
72
Il y a un lit et un bureau.
Er staat een bed en een bureau.
73
Tu es souvent dans ta chambre?
Ben jij vaak in jouw slaapkamer?
74
Oui, pour discuter avec mes copains.
Ja, om te kletsen met mijn vrienden.
75
La piscine
Het zwembad
76
L’écran
Het scherm
77
La vue
Het uitzicht
78
La décoration
De decoratie
79
La montagne
De berg
80
Le monde entier
De hele wereld
81
L’étage
De verdieping
82
La mer
De zee
83
Le centre
Het centrum
84
Le château
Het kasteel
85
Se trouve
Hij bevindt zich
86
Passer
Doorgaan
87
Voyager
Reizen
88
Inviter
Uitnodigen
89
Discuter
Kletsen
90
Après
Na
91
Malheureusement
Helaas
92
Près de
Dichtbij
93
Quelques
Enkele
94
À côté de
Naast
95
Tu habites où?
Waar woon jij?
96
J’habite à Paris.
Ik woon in Parijs.
97
Tu habites dans une maison?
Woon jij in een huis?
98
Non, j’habite dans un appartement.
Nee, ik woon in een flat.
