El Trabajo Flashcards
Werken op tijd
Trabajar a tiempo
Volledig of deeltijds uurrooster
Horario completo o parcial
Vaste uren hebben /flexibe
Tener horario fijo/ flexible
Werken in ploegdienst (=shift)/ groep / bandwerk
Trabajar por en turnos/ en equipo / en cadena
Werkloos zijn/ gestopt zijn/ werkzoekende
Estar paro / estar parado/ buscar empleo
Ziekteverlof/ verlof vragen
Estar de baja(por enfermedad) / pedir la baja
Vervroegd pensioen
Coger la jubilación anticipada
Staken / in staking/ de stakers
Hacer huelga /estar en huelga/ los huelguistas
Praktijk doen/stagier
Hacer prácticas/ un estudiante en prácticas
Vervang een zieke collega / vervangster
Sustituir a un compañero enfermo / el sustituto
Expert zijn / ambitie / Gespecialiseerd in /(on) bekwaam
Ser experto / ambicioso / especializado en / (in) competente
Werkdagen / feestdagen
Los días laborables / los (días) festivos
Variërend
Variado
Eentonig
Monótono
Uitdagend
Desafiante