Mi Familia Flashcards

1
Q

Grootmoeder/ vader

A

El abuelo / la abuela

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kleinkind

A

El nieto / la nieta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Man / vrouw

A

El Marido / la mujer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vader / moeder

A

El padre / la madre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het kind

A

El hijo/ la hija

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Broer / zus

A

El hermano / la hermana

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Neef en nicht van nonkel en tante

A

El primo / la prima

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nonkel / tante

A

El tío / la tía

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Neef en nicht (kinderen van broer)

A

El sobrino / la sobrina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schoonbroer / schoonzus

A

El cuñado / la cuñada

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schoonzoon/ schoondochter

A

El yerno / la nuera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schoonvader / Schoonmoeder

A

El suegro / la suegra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Overgrootvader / Overgrootmoeder

A

El bisabuelo / la bisabuela

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Achterkleinkind

A

Bisnieto / bisnieta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Overovergrootvader/ moeder

A

El Tatarabuelo / la tatarabuela

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Achterachterkleinkind

A

El Tataranieto / la tataranieta

17
Q

Schoonfamilie

A

Familia política

18
Q

Identieke tweeling

A

Gemelos

19
Q

Niet identieke tweeling

A

Mellizos

20
Q

Zwangere vrouw en gaat bevallen

A

Embarazada .va a tener el niño = dar a luz

21
Q

Verloofde

A

Novio / prometido

22
Q

Nieuw samengesteld gezin

A

Una familia reconstituida

23
Q

Wanneer gaat de baby geboren worden?

A

¿Cuándo va a nacer el bebé?

24
Q

Mijn broers trekken goed op elkaar,zijn bijna identiek

A

Mis hermanos se parecen mucho, son casi idénticos

25
Q

Alvaro is niet geslaagd voor zijn examen, hij gaat blijven zitten

A

Alvaro no aprueba los exámenes, va a repetir el curso

26
Q

Pili en je broer komen niet goed overeen. De waarheid, ze haten elkaar.

A

Pili y tu hermana no se llevan bien. La verdad se odian .

27
Q

Jou neef geeft gedaan met het instituut en gaat hem nu inschrijven voor de universiteit.

A

Tu primo termina ahora el instituto y va a matricularse en la universidad.

28
Q

Hoeveel jaar is je broer?

A

¿Cuántos años tienen tu hermano?

29
Q

We hebben een talrijke familie ze zijn met 6.

A

Tienen una familia numerosa: son seis.

30
Q

Veel ouders denken aan een carrière maken.

A

Muchos padres piensan en hacer carrera.

31
Q

Terwijl de ouders werken ,zorgen de grootouders voor de kleinkinderen

A

Mientas los padres trabajan, los abuelos cuidan de los nietos.

32
Q

Wanneer ze ouder worden, willen de kinderen onafhankelijk zijn.

A

Cuando se hacen mayores, los hijos quieren ser independientes.

33
Q

Inschrijven voor een cursus

A

Matricularse en = inscribirse

34
Q

Zorgen voor ( verzorgen )

A

Cuidar de algo / alguien

35
Q

Niet /Goed overeen komen

A

Llevarse bien / mal

36
Q

Zwanger zijn

A

Estar embarazada = estar en estado

37
Q

Op elkaar lijken

A

Parecerse a alguien

38
Q

De baby is geboren

A

Acaba de nacer el bebé (acabar de +inf.)