Endocrinologie en fysiologie van het metabolisme Flashcards

1
Q

Hoe oefent groeihormoon zijn effecten uit?

A

Ofwel rechtstreeks op de doelorganen of via somatomedines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn somatomedines? Geef 2 voorbeelden.

A

Het zijn groeifactoren die onder invloed van groeihormoon worden losgelaten door de lever en andere weefsels

Bijvoorbeeld
IGF-I: gevormd in lever en kraakbeencellen
IGF-II: belangrijk voor groei in utero

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de effecten van groeihormoon?

A
  • Stimulatie lichaamsgroei
  • Anabool effect op eiwit metabolisme (daling BUN)
  • Stimulatie hepatische glucose output
  • Stimulatie lipolyse
  • Renale natrium en kalium retentie
  • Intestinale calcium absorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is cretinisme en hoe kan je het herkennen?

A

Dwerggroei als gevolg van een tekort aan thyroïd hormoon vóór het sluiten van de epifysaire groeischijven

Herkennen: abnormale lichaamsverhouding (infantiel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is acromegalie en wat zijn de symptomen?

A

Zeldzame ziekte veroorzaakt door hypersecretie van groeihormoon

Symptomen: abnormaal grote handen, voeten, neus en onderkin, hyperglycemie, hirsutisme, frontal bossing, goiter, hypertensie, artritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stimuli zorgen voor verhoogde loslating van groeihormoon?

A
  • Hypoglycemie
  • Gaan slapen
  • Oestrogeen en androgenen
  • Stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stimuli zorgen voor verlaagde loslating van groeihormoon?

A
  • REM slaap
  • Glucose
  • Cortisol (! geen glucocorticoïden geven bij kinderen)
  • Groeihormoon zelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is de signaaltransductie van parathormoon gemedieerd?

A

Activatie calciumgevoelige serpentine receptor + PLC activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de effecten van parathormoon?

A
  • Stimulatie tubulaire calcium reabsorptie
  • Stimuleert vitamine D vorming
  • Verhoogt calcium resorptie vanuit bot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de effecten van vitamine D?

A
  • Stimulatie genexpressie van calbindin-B
  • Stimulatie osteoclasten (eerst osteoblasten)
  • Stimulatie calciumreabsorptie in de nier
  • Stimulatie calciumabsorptie in de darmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de symptomen van hypocalcemie?

A
  • Toename van prikkelbaarheid in spieren en zenuwen
  • Tetanie: tonische spiercontracties en krampen
  • Spierspasmen
  • Chvostek teken: spasmen faciale spieren bij aantikken huid
  • Trousseau teken: flexie van pols en duim met extensie vingers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is osteomalacie?

A

Botdemineralisatie door tekort aan vitamine D (reabsorptie in de darmen verstoord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is osteoporose?

A

Daling van het mineraalgehalte en het matrixgehalte typisch tijdens de menopauze door oestrogeen deficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de effecten van thyroïd hormonen?

A
  • Gedaalde efficitiëntie mitochondriën met thermogenese als gevolg
  • VVZ mobilisatie
  • Potentieert effecten van groeihormoon en catecholaminen
  • Inotroop en chronotroop
  • Verlaagt plasma cholesterol door LDL eliminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de symptomen van hypothyroïdie?

A
  • Myxoedeem
  • Carotinemie (geelverkleuring)
  • Droge huid en haarverlies
  • Koude intolerantie
  • Trage spraak
  • Geheugen en mentale problemen
  • Potentiatie van hypercholesterolemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de symptomen van hyperthyroïdie?

A
  • Zenuwachtigheid en warmte intolerantie
  • Gewichtsverlies en hyperfagie
  • Tachycardie en verhoogde arteriële pulsaties
  • Hyperreflexie, tremoren en spierzwakte
17
Q

Welke stoffen hebben invloed op de thyroïde functie?

A
  • Nitraten + thiocyanaten: remmen Na/I cotransport
  • Thiocarbamiden: remmen thyroïd peroxidase
  • Propylthiouracil: remt T4 naar T3 conversie
18
Q

Wat zijn de effecten van de catecholaminen?

A
  • Stimulatie hepatische glucose output + lipolyse
  • Hypokaliëmie door stimulatie Na/K pomp
  • Stimulatie alertheid via locus ceruleus banen
  • Positief ino- en chronotroop effect
19
Q

Welk enzym zet cholesterol om naar pregnenolon?

A

Cholesterol desmolase

20
Q

Wat zijn de effecten van de glucocorticoïden?

A
  • Stimulatie hepatische gluconeogenese
  • Eiwit katabolisme
  • Permissief effect op catecholaminen
  • Anti-inflammatoir door inhibitie NF-kappaB en PLA2
21
Q

Wat doet dexamethasone?

A

Ze onderdrukt de hypothalamo-hypofysaire as

22
Q

Wat zorgt voor loslating van CRH?

A

Hypoglycemie, hypotensie, hypoxie, infectie, pijn, emoties, ethanol,…

23
Q

Wat is het verschil tussen het syndroom van Cushing en de ziekte van Cushing?

A

Ziekte van Cushing: secundaire adrenale hyperunctie

Syndroom van Cushing: primaire adrenale hyperfunctie

24
Q

Wat is de ziekte van Addison?

A

Een auto-immuunziekte waarbij het lichaam zich tegen de bijnier keert

25
Q

Welke stimuli zorgen voor verhoogde secretie van insuline?

A
  • Glucose en aminozuren per os
  • Intestinale hormonen
  • Acetylcholine (parasympathisch ZS)
  • Glucagon
  • NEFAs (VVZ)
26
Q

Welke stimuli zorgen voor verlaagde secretie van insuline?

A
  • Hypokaliëmie
  • Insuline
  • Catecholaminen
27
Q

Wat zijn adipokinen? Geef voorbeelden.

A

Hormonen vrijgesteld door vetweefsel

Voorbeelden

  • RBP-4: onderdrukt GLUT-4
  • Resistine: veroorzaakt insuline resistentie
  • Adiponectine: insuline sensitizer
28
Q

Hoe werken biguaniden en metformine?

A

Ze inhiberen de gluconeogenese in de lever en potentiëren insuline effecten t.h.v. de spieren

29
Q

Hoe werken sulfonylureum verbindingen en glibenclamide?

A

Ze inhiberen de K(ATP) kanalen

30
Q

Hoe werken thiazolidinediones en glitazones?

A

Ze activeren PPAR-gamma

31
Q

Hoe werken DPP-4 inhibitoren?

A

Ze inhiberen de afbraak van GLP-1 en GIP

32
Q

Wat doet acarbose?

A

Competitieve inhibitie van alfa-glucosidase

33
Q

Wat doen SGLT-2 inhibitoren?

A

Inhiberen de Na/glucose reabsorptie t.h.v. de proximale tubulus

34
Q

Welke 2 vormen obesitas zijn er?

A
  1. Hyperplastische obesitas: stijging aantal adipocyten

2. Hypertrofische obesitas: stijging celvolume adipocyten