Eng - Ned 97 - 98 Flashcards
(65 cards)
1
Q
To enjoy
A
Genieten van
2
Q
To enjoy oneself
A
Genieten
3
Q
Urge
A
Drang / aandrang
4
Q
Ordeal
A
Kwelling / beproeving
5
Q
To boast / to brag
A
Opscheppen / pochen
6
Q
Reluctantly
A
Met tegenzin
7
Q
Reluctance
A
Tegenzin
8
Q
Disgust
A
Walging / afschuw
9
Q
Disgusting
A
Walgelijk
10
Q
Hectic
A
Hectisch / erg druk
11
Q
To embrace
A
Omhelzen
12
Q
To hug
A
Omhelzen
13
Q
A nuisance
A
Overlast
14
Q
What a nuisance
A
Wat vervelend
15
Q
Depressing
A
Deprimerend
16
Q
Token
A
Teken / bewijs
17
Q
Ruthless / remorseless
A
Meedogenloos
18
Q
Fit
A
Aanval / vlaag
19
Q
Excited
A
Opgewonden
20
Q
Excitement
A
Opwinding
21
Q
Exciting
A
Opwindend
22
Q
Foreboding
A
Voorgevoel
23
Q
Creepy
A
Griezelig / eng
24
Q
Inhibited
A
Geremd
25
Inhibition
Remming
26
Staggered / bewildered
Verbijsterd / stomverbaasd
27
Bewilderment
Verbijstering
28
Paragraph
Alinea
29
According to
Volgens
30
To reach
Bereiken
31
To illustrate
Illustreren / duidelijk maken
32
To imply
Suggereren / laten doorschemeren
33
To make clear
Duidelijk maken
34
To explain
Uitleggen
35
To express
Uitdrukken
36
Aim / purpose
Doel
37
Main
Hoofd / hoofd- / voornaamste
38
Main point
Essentie / hoofdpunt
39
To serve
Dienen ertoe
40
To refer to
Verwijzen naar
41
To suggest
Suggereren
42
Statement
Bewering
43
To deal with
Gaan over
44
To replace
Vervangen
45
Attitude
Houding / opvatting
46
View
Mening
47
Point of view / viewpoint
Standpunt
48
Judging from
Te oordelen naar / op grond van
49
To sum up / to summarise
Samenvatten
50
To point out
Duidelijk maken
51
To describe
Beschrijven
52
To argue
Beweren
53
What is the point made about...?
Wat wordt er gezegd over ...?
54
With regard to
Met betrekking tot
55
With respect to
Met betrekking tot
56
To insert
Tussenvoegen
57
To characterise
Typeren
58
To emphasise / to stress
Benadrukken
59
To account for
Verklaren
60
To conclude
Concluderen
61
To appear from
Blijken uit
62
To reflect
Weergeven
63
To amount to
Neerkomen op
64
Quotation
Citaat
65
To state
Beweren