engels unit 7 leerjaar 2 woordjes par 2 Flashcards
(30 cards)
1
Q
consist of
A
bestaan uit
2
Q
is ahead of
A
vooraan staan op
3
Q
affect
A
beinvloeden
4
Q
share
A
aandeel
5
Q
blockbuster
A
kaskarakter
6
Q
release
A
uitbrengen
7
Q
catch up
A
inhalen
8
Q
runner-up
A
winnaar tweede plaats
9
Q
plague
A
pest
10
Q
adjust
A
zich aanpassen
11
Q
desperate
A
uitzichtloos
12
Q
civilian
A
burger
13
Q
execute
A
neerschieten
14
Q
supplies
A
voorraad
15
Q
vernietigen
A
destroy
16
Q
concurrentie
A
competition
17
Q
seizoen
A
season
18
Q
beroemdheid
A
celebrity
19
Q
gezegde
A
saying
20
Q
aflevering
A
episode
21
Q
twee keer
A
twice
22
Q
strijd
A
battle
23
Q
vliegveld
A
airfield
24
Q
vliegtuig
A
aircraft
25
trouwen
marry
26
marine
navy
27
verdedigen
defend
28
vijand
enemy
29
doel
target
30
ontsnappen
escape