english b1 a4 periode 3 Flashcards
english (286 cards)
betaalautomaat 2 [voor geldopname]
automatic teller machine (ATM)
betaalbaar 1 (niet duur)
affordable
betaalbaar 2 (uit te betalen)
payable
betaal baar (uit te betalen) aan toonder / op zicht
payable to bearer / at sight
betaalbaar 2 (uit te betalen) op 31 mei
payable at / on 31 May
betaalbaar 2 (uit te betalen) stellen bij een bank
make payable at a bank
tegen betaalbare prijzen
at affordable prices
betaalcheque
(bank) guaranteed cheque
betaalkaart 1 (chipkaart)
cashpoint card, cash card
betaalkaat 2 (creditcard)
credit card
betaalmiddel
tender, currency
wetting betaalmiddel
legal tender
betalenpas
cheque card, banker’s card
betalen 1 (voldoen, uitbetalen)
pay
betalen 2 (betalen voor, afrekenen)
pay for
contant betalen 2
pay cash
geheel betalen 2
pay in full
goederen betalen 2
pay in goods
iemand te veel laten betalen 2
overcharge somebody
met een cheque betalen 2
pay by cheque (US: check)
het te betalen 2 bedrag
the amount of be paid
rekening / huur / personeel / rente betalen 2
pay bills / rent / staff / interest
schulden betalen 2
pay off / settle debts
vooruit te betalen 2
to be paid in advance