Étape 1 Flashcards
(90 cards)
1
Q
Un avenir
A
Een toekomst
2
Q
Une blague
A
Een grap
3
Q
Un caractère
A
Een karakter
4
Q
Un charme
A
Een charme
5
Q
Des chips
A
Chips
6
Q
Un comportement
A
Een gedrag
7
Q
Un défaut
A
Een gebrek, negatieve karaktertrek
8
Q
Une ile
A
Een eiland
9
Q
Une opinion
A
Een mening
10
Q
Un poème
A
Een gedicht
11
Q
La pression
A
De druk
12
Q
Une qualité
A
Een kwaliteit, positieve karaktertrek
13
Q
Une vision
A
Een visie
14
Q
Adroit, adroite
A
Handig
15
Q
Aimable
A
Liefelijk, lief, aimabel
16
Q
Ambitieux, ambitieuse
A
Ambitieus
17
Q
Angoissé, angoissée
A
Angstig
18
Q
Arrogant, arrogante
A
Arrogant
19
Q
Artistique
A
Artistiek
20
Q
Assertif, assertive
A
Assertief
21
Q
Attachant, attachante
A
Vertederend
22
Q
Attentif, attentive
A
Aandachtig
23
Q
Bête
A
Stom
24
Q
Brutal, brutale
A
Brutaal
25
Calme
Kalm
26
Charmant, charmante
Charmant
27
Concentré, concentrée
Geconcentreerd
28
Cool
Cool
29
Créatif, créative
Créatief
30
Curieux, curieuse
Nieuwsgierig
31
Défavorisé, défavorisée
Achtergesteld
32
Discret, discrète
Discreet
33
Distrait, distraite
Verstrooid
34
Drôle
Grappig
35
Énergique
Energiek
36
Enfentin, enfentine
Kinderlijk
37
Fou, folle
Gek
38
Généreux, généreuse
Vrijgevig
39
Gentil, gentille
Vriendelijk
40
Honnête
Eerlijk
41
Humain, humaine
Menselijk
42
Impatient, impatiente
Ongeduldig
43
Impoli, impolie
Onbeleefd
44
Jaloux, jalouse
Jaloers
45
Maladroit, maladroite
Onhandig
46
Malhonnête
Oneerlijk
47
Méchant, méchante
Stout
48
Mignon, mignonne
Lief, schattig
49
Modeste
Bescheiden
50
Optimiste
Optimistisch
51
Paresseux, paresseuse
Lui
52
Patient, patiente
Geduldig
53
Pessimiste
Pessimistisch
54
Poli, polie
Beleefd
55
Préoccupant, Préoccupante
Verontrustend, zorgwekkend
56
Quotidien, quotidienne
Dagelijks
57
Responsable (de)
Verantwoordelijk (voor)
58
Rigolo, rigolote
Grappig
59
Sage
Braaf, wijs
60
Satisfait, satisfaite
Tevreden
61
Sensible
Gevoelig
62
Sérieux, sérieuse
Ernstig
63
Solitaire
Eenzaam, teruggetrokken
64
Sprotif, sportive
Sportief
65
Sympa(thique)
Sympathiek
66
Têtu, têtue
Koppig
67
Timide
Verlegen
68
Violent, violente
Gewelddadig
69
Distinguer
Onderscheiden
70
S'inquiéter
Zich ongerust maken
71
Mentir
Liegen
72
Oser
Durven
73
Rigoler
Lachen
74
Avoir confiance en
Vertrouwen hebben in
75
Être à l'écoute
(Bereid zijn om te) luisteren
76
Faire la grasse matinée
Uitslapen
77
Tout baigne.
Alles is goed. Alles is in orde.
78
Vivre au jour le jour
Van dag tot dag leven
79
Apprendre
Leren
80
Comprendre
Begrijpen
81
Battre
Kloppen
82
Permettre
Toelaten
83
Promettre
Beloven
84
Remettre
Terugzetten
85
Se plaindre
Zich beklagen
86
Craindre
Vrezen
87
Atteindre
Bereiken
88
Peindre
Schilderen
89
Rejoindre
Aansluiten
90
Se joindre
Meedoen
