p. 15-16 Flashcards
(54 cards)
À deux
Per twee.
Ajoute
Voeg toe…
Attention (à)
Let op (voor)
Change de
Wissel van…
Cherche sur internet
Zoek op internet.
Choisis
Kies
Coche la bonne réponse
Vink het juiste antwoord aan.
Combine (avec)
Combineer (met)
Complète le cadre/la grille/la carte mentale.
Vul het kader/het rooster/de mindmap aan.
Conjugue les verbes (à)
Vervoeg de werkwoorden
Copie (l’article, le sujet, la phrase…).
Schrijf (het lidwoord, het onderwerp, de zin…) over.
Crée…
Maak…
Décris…
Beschrijf…
Demande de…
Vraag om…
Devine…
Raad…
Discutez en classe.
Bespreek klassikaal.
Donne le contraire.
Geef het tegenovergestelde.
Donne un argument.
Geef een argument.
Donne un synonyme.
Geef een synoniem.
Écoute…
Luister (naar)…
Écris
Schrijf…
Essaye de…
Probeer om…
Explique…
Leg uit…
Fais des phrases (avec)…
Maak zinnen (met)