Ethiek Flashcards
(6 cards)
1
Q
Ethiek: descriptief
A
Beschrijven van gedrag (zonder goed of fout)
2
Q
Ethiek: normatief
A
Prescriptief: het is voorgeschreven (normen)
Uitspraak over goed en fout
3
Q
Plichtethiek
A
Absolute gedragsregels, goed of fout
4
Q
Doelethiek
A
(extrinsiek)
Het te bereiken doel determineert goed of fout (het doel heiligt de middelen)
5
Q
Deugdethiek
A
Het bereiken van algemene groei en ontwikkeling bepaalt goed of fout.
(Zelfreflectie)
6
Q
Utilarisme/ utilisme
A
De beslissing voor ‘het goede’ wordt bepaald vanuit het ‘grootse geluk’ (eindspel)