Examen 2: samenvatting atria Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 functies van het LA?

A
  • reservoirfunctie
  • conduitfunctie
  • pompfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de reservoirvolume van het LA, hoe bereken je deze?

A

Hoeveel bloed uit het LA naar het LV gaat
Hoeveel bloed er extra het LA in past

LAVmax-LAVmin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de expansie-index van het LA?

A

het percentage waarop het LA zich kan uitrekken

((LAVmax-LAVmin)/LAVmin x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de diastolic emptying index

A

Het percentage wat per Asyst. uitgeknepen wordt

((LAVmax-LAVmin)/LAVmax) x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de passieve emptying index?

A

Percentage bloed (tov. LAVmax) wat passief doorstroomt naar het LV

((LAVmax-LAVpreA)/LAVmax) x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de actieve pompvolume?

A

ml bloed wat uitgepompt wordt naar het LV

LAVpreA-LAVmin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de active emptying index?

A

Het percentage wat actief door de LAsyst. uitgepoept is tov minimum ml bloed LA
((LAVpreA-LAVmin)/LAVpreA) x100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met TEE kan op deze graden het hartoor in beeld gebracht worden

A

80-100’ en 0’ op LA-hoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat produceert het LAA?

A

Rekreceptoren en ANP (atriumnatriuretischpeptide) producerende cellen. Dit peptide wordt voor 30% in het LAA geproduceert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit hoeveel lobben bestaat het LAA?

A

Ruim de helft bestaat uit 2 lobben, maar 4 lobben is ook mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wijst het LAA?

A

omhoog en naar voren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Veranderd het LAA bij een vergroot LA?

A

Bij atria die zijn uitgerekt, kan het LAA fors vergroot zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe reageren de bloedstroomsnelheden van het LAA op de drukken van het LA?

A

Bij hogere drukken in de atria nemen de bloedstroomsnelheden van het LAA af???

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer vallen de hoogste bloedstroomsnelheden van de LAA?

A

Bij sinusritme na de P-top en bij AF in de vroege diastole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan de atriumwand verouderen

A

Bij ouderdom en chronische rek van de atria (door hypertensie of kleplijden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Is spontaan contrast met een TTE te zien in het LAA?

A

Nee, hiervoor moet een TEE worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is spontaan contrast?

A

Spontaan echocontrast ontstaat als gevolg van het tegen elkaar aan liggen van rode bloedcellen bij trage flow. Dit is geen uiting van stolselvorming zelf, maar van een verminderde onderlinge elektrische afstoting van de erytrocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is graad 0 (geen) van spontaan contrast in het LA en LAA?

A

Afwezigheid van echogeen contrast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is graad 1 (licht) van spontaan contrast in het LA en LAA?

A

Minimaal echogeen contrast in het LAA of spaarzaam zichtbaar in het LA zelf. Kan alleen kortdurend gedurende de hartcyclus zichtbaar zijn (omdat het niet zichtbaar is bij de standaardinstelling).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is graad 2 (licht tot matig) van spontaan contrast in het LA en LAA?

A

dichtere ronddraaiende patronen van contrast dan bij graad 1, maar met eenzelfde verdeling over LAA en LA als bij graad 1 en zichtbaar met standaardinstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is graad 3 (matig) van spontaan contrast in het LA en LAA?

A

Dichte ronddraaiende patronen, zichtbaar in LAA én LA, die kunnen fluctueren in intensiteit gedurende de hartcyclus maar die wel constant aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is graad 4 (ernstig) van spontaan contrast in het LA en LAA?

A

Intens echodens contrast met zeer langzaam ronddraaiende patronen, verdeeld zoals bij graad 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waaraan is de LAA-flow direct gerelateerd?

A

aan de mitralisinstroom, en wel aan de A-tophoogte bij sinusritme. Bij hogere vullingsdrukken neemt de A-tophoogte af en daarmee nemen ook de stroomsnelheden in het LAA af. Daarom is bij sinusritme het kijken naar de A-tophoogte van de mitralisflow vaak al voldoende om een indruk te krijgen over de LAA-flow. Bij AF moet je wel naar de stroomsnelheden kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is S1 (longveneflow)

A

relaxatiefase, onspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is S2 (longveneflow)

A

reservoirfunctie, extra omhoogtrekking van het mitralisklepblad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een cor triatriatum?

A

een congenitale aandoening waarbij de longvenen uitkomen in een gemeenschappelijke ruimte die via een nauwe opening in verbinding staat met het LA. Hierdoor ontstaat een tweedeling in het LA met een gat erin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat laat het doppler-flowpatroon zien bij een cor triatriatum?

A

Het doppler-flowpatroon vertoont een convergentiezone ter plaatse van het gat, meestal in het midden van het LA. Het CW-doppler-flowpatroon vertoont een convergentiezone ter plaatse van het gat, meestal in het midden van het LA.

Het CW-doppler toont een trifasische flow met een systolische en een diastolische gradiënt. bij m-mode van de mitralisklep kan een flutter aanwezig zijn op zowel het AML als het PML .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke klachten ontstaan bij een cor triatriatum

A

Verminderd inspanningsvermogen
Door pulmonaalveneuze stuwing kan pulmonale hypertensie ontstaan

Bij abnormale vormen kan de extra ruimte in verbinding staan met het RA ipv het LA
Associatie met abnormaal inmondende longvenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke 2 longvenen zijn op de AP4CH meestal goed te zien?

A

De rechterbovenste en de linkeronderste longvenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar liggen de linker longvenen tov de LAA?

A

Posterior van het LAA liggen de linker longvenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke longvenen kan je zien in de AP2CH?

A

de linker bovenste en soms beide linker longvenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar mondt de rechter onderste longvene uit?

A

Vlak bij het atriumseptum, kan met lichte angulatie soms op een AP4CH zichtbaar worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar bestaat een normale longveneflow uit?

A

Een S, een D en een A (PVa of Ar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe wordt de atriale flow bij een longvenenflow genoemt?

A
Atrial reversal (Ar) óf
Pulmonale vene A (PVa)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de verhouding S/D bij jonge en bij normale mensen?

A

Bij jonge mensen is de S2 lager dan de D
Bij oudere/normale mensen is de S2 hoger dan de D

Wellicht komt dit door de extreme diastolische zuigkracht van de LV, die afneemt met de leeftijd.
De linkerkamer wordt op den duur stijver, waardoor de D niet meer zo hoog kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke verhouding van de longveneflow staat veelal goed gecorreleerd met verhoogde LA-drukken?

A

Een S2/D <1
Hierbij is dus de diastolische flow groter dan de systolische. Bij jonge mensen is dit normaal, bij oudere niet.

Mijn theorie: Door een hogere LA druk kan er systolisch weinig meet het LA in, waardoor de systole lager is. De diastole is echter juist goed, of hoger?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is en hoe bereken je de systolische fractie?

A

Si/(Si+Di)) x 100%

De duur van de systole ten opzichte van de totale duur van de hartslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is Si

A

De systolische intergraal (VTI van de systolische flow

39
Q

Wat kan je doen met de systolische fractie en hoe doe je dat?

A

De MLAP berekenen (Mean LA pressure)

MLAP = 35 -0,39 x (systolische fractie)

40
Q

Waar is de MLAP een maat voor?

A

Voor de mean LA pressure én voor de LVEDP (de einddiastolische LV-druk)

41
Q

Hoe kan je een indruk verkrijgen van de LVEDP?

A
  • Door de MLAP
  • Door gebruik te maken van het verschil in Adur van het mitralis en pulmonalis signaal.
  • Door gebruik te maken van de snelheid van de PVa
42
Q

Wat gebeurt er met de Madur en de PVadur bij hogere LVEDP drukken?

A

de Madur neemt af, terwijl de PVadur toeneemt. een PVadur van minstens 30 msec langer dan de Madur correleert met een verhoogde LVEDP

Dit betekend dat het moeilijker is om bloed naar het LV toe te pompen en makkelijker terug de longen in

43
Q

Wat zegt de snelheid van de PVa?

A

iets over de LVEDP: een PVa van meer dan 35-40 ms gaat vrijwel altijd gepaard met een LVEDP van meer dan 15 mmHg

Dus wanneer de LA langer bloed terug de longen in laat stromen is de druk in de LV groter

44
Q

Wanneer moet je oppassen bij het meten van je LVEDP?

A

Bij AF en belangrijke MI

45
Q

Wat kan je wel meten wanneer je de LVEDP wilt weten bij AF?

A

De desceleratietijd van de D-golf. Indien deze korter is dan 150 msec, past dit bij een wiggedruk van meer dan 18 mmHg.

Dit betekend dat een kortere tijd om diastolisch het bloed van de LA naar het LV te brengen komt doordat de druk in het LV te hoog is.

46
Q

Waar gaan abnormaal inmondende longvenen vaak mee samen?

A

Met een ASD van het sinusvenosustype

47
Q

Welke vormen heb je bij abnormaal inmondende longvenen?

A
  • Vaak alleen de rechter bovenste longvene
  • ook kunnen beide rechter longvenen abnormaal inmonden
  • Inmonding van de rechter longvenen in de VCI (meestal gepaard met andere congenitale aandoeningen/ scimitarsyndroom)
  • abnormaal inmondende linkerlongvenen
48
Q

Hoe monden de linker longvenen abnormaal in?

A

Deze komen meestal uit in de vena anonyma via een verticale vene, of in de sinus coronarius.

49
Q

Wat zijn de gevolgen van abnormaal inmondende longvenen?

A

een volumebelasting van rechts (RA/RV)

50
Q

Wanneer moet je verdacht zijn op abnormaal inmondende longvenen?

A
  • volumebelaste RV zonder logische verklaring

- bij een sinusvenosusdefect

51
Q

Kan je abnormaal inmondende longvenen op echo zien?

A

Soms met echo/Doppler, maar lukt lang niet altijd. Dan CT of MRI

52
Q

Wanneer kan je longvenestenose zien?

A

Bij EFO-ablatie of na longtransplantatie

53
Q

Hoe kan je een longveneobstructie vastleggen?

A

Aan de hand van het flowpatroon: als de longvenestroomsnelheid gedurende de hartcyclus nooit de nullijn bereikt maar een continue gradiënt is, is er obstructie.

54
Q

Waar en hoe zie je de klep van Eustachius?

A

In het RA op de korteasopname, vlak boven de uitmonding van de VCI. Je ziet een richel en soms een membraan, die kan doorlopen in de richting van de uitmonding van de sinus coronarius.

55
Q

waar zie je het chiari netwerk en wat is het?

A

Het Chiarinetwerk zijn draadvormige structuren die wild met de bloedstroom kunnen meebewegen en zijn ws een overblijfsel uit de embryologie.

Het bevind zicht bij de overgang van de VCI naar de RA

56
Q

Waar bevind zich en wat is de crista terminalis?

A

Dit is een richel in de posterolaterale wand van het RA, meestal zichtbaar in de AP4CH

57
Q

Welke 3 vormen van VCSS bestaan er?

A

1: VCS links + VCS rechts: geen communicatie onderling
2: VCS links + VCS rechts: communicatie via vena anonyma
3: Alleen VCS links. Communiceert met het RA

58
Q

Waar is de sinus coronarius zichtbaar?

A

In de PLAX en bij naar inferoposterior kantelen in de AP4CH

59
Q

Wanneer moet je denken aan een VCSS?

A

Bij een wijde sinus coronarius

60
Q

Wat kan voor een wijde sinus coronarius zorgen?

A
  • VCSS
  • abnormaal uitmondende long of levervenen
  • verhoogde RA-druk (minder uitgesproken)
61
Q

Wat is het septum primum?

A

het dunne middendeel

62
Q

Wat is het septum secundum?

A

de dikkere segmenten, ze worden ook de limbus van de fossa ovalis genoemd.

63
Q

Wat is het foramen ovale?

A

het gaatje tussen de boezems waardoor embryonaal bloed stroomt

64
Q

Wat is een PFO?

A

Bij een PFO of OFO is het septum secundum en primum na de geboorte niet vergroeit, dit komt voor bij 15-25% vd mensen

65
Q

Wat is een ASD?

A

Een gat in het oorspronkelijke septum primum

66
Q

Waar bevindt zich een PFO meestal?

A

aan de bovenrand van de fossa ovalis

67
Q

Wat is een paradoxale embolie?

A

wanneer bij RA-drukverhoging een stolsel uit de lichaamsvenen naar het LA wordt geblazen en terechtkomt in de grote circulatie door bv. een PFO

68
Q

Wanneer spreekt men van een aneurysma van het atriumseptum?

A

Wanneer de opbolling tussen de atria een diepte heeft van meer dan 10 mm

69
Q

Wanneer is een grotere kans op PFO, ASD of fenistraties in het atriumseptum?

A

bij een erg groot en beweegelijk of aneurysmatisch atriumseptum

70
Q

Wanneer toon je bij contrastecho shunting aan?

A

Shunting binnen 3 hartslagen

71
Q

Waar kan je een ASD bewijzen?

A

In de PSAXao en in de subcostale 4CH

  • bij kleine defecten turbulente flow
  • bij grotere defecten laminaire flow
72
Q

Waar is de grootte van een ASD shunt van afhankelijk?

A
  • Van de grootte van het gaatje
  • Van de compliantie vd RV en RV. Hoe groter de compliantie van de RV, hoe groter de shunt. Hoe kleiner de compliantie van de LV, hoe groter de shunt
73
Q

Wat voor belasting is een ASD, waarvoor?

A

Een volumebelasting voor RA, RV en longvaatbed

74
Q

Wat is een paradoxale septumbeweging en waarbij zie je dat?

A

Diastolische afvlakking van het ventrikelseptum bij een volumebelaste RV. Dit zie je bij een ASD

75
Q

Hoe wordt in veel centra de mate van volumebelasting en daarmee de indicatie tot ingrijpen bepaald?

A

Aan de hand van RV grootte en paradoxale septumbeweging

76
Q

Hoe kan de grootte van de shunt (ASD) worden ingeschat?

A

Het volume over de RVOT vergelijken met het volume over de LVOT

77
Q

Met welke formule wordt de grootte van de shunt ingeschat? (ASD)

A

Qs= opp LVOT x VTIlvot
(Qs is systeemvolume)
Qp= opp RVOT-2 x VTIrvot

78
Q

Wat moet je altijd bepalen bij een hemodynamisch belangrijke ASD?

A

RV-piekdruk om pulmonale hypertensie uit te sluiten

79
Q

Wat moet je uitvoeren indien een ASD sluiting is geindiceerd?

A

een TEE, waarbij in alle richtingen het gehele atriumseptum moet worden onderzocht om de grootte en omgeving van het ASD te bekijken en controleren of er meerdere ASD’s zichtbaar zijn.

80
Q

Wat wordt gecontroleerd met een TTE na een ASD sluiting volgens Amplatzer?

A

hierbij wordt ezocht naar eventuele restlekkages, AV-klepinsufficiënties, pericardvocht en veneuze obstructies. Ook de afstand van het device tot de aorta asc moet worden beschreven. Als het device leunt op de aorta, kan in zeldzame gevallen erosie van de aorta ontstaan.

En natuurlijk: zit de klep op zijn plaats

81
Q

Waar bevind zich een ASD I

A

basaal in het atriumseptum tpv de atrioventriculaire overgang

82
Q

Wat is een compleet AVSD?

A

Bij een compleet AVSD bestaat er 1 grote 5-slibbige klep, met een ASD I en een VSD. De AV-klep vertoont meestal lekkage

83
Q

Waarbij komt een compleet AVSD vaak voor?

A

bij Down, en als onderdeel van zeer complexe congenitale hartafwijkingen.

84
Q

Wat is de belasting bij een compleet AVSD?

A

Volumebelasting van de RV en de LV, grote kans op pulmonale hypertensie door zowel een volume als drukbelasting van het pulmonale vaatbed (door systolische shunting door VSD)

85
Q

Hoe wordt een compleet AVSD vaak gerepareerd?

A

op kinderleeftijd operatief door sluiting van het ASD 1 en het VSD, soms ook het linkerdeel en soms het rechterdeel van de AV-klep.

86
Q

Wat zijn de kenmerken van een incompleet AVSD?

A
  • hierbij bestaan 2 aparte gescheiden annuli. De mitralisklep is hierbij 3-slibbig, waarbij vaak wordt gesproken van een spleet (clift) in het AMVL (eigenlijk niet juist, het zijn 3 slibben: superior en inferior bridging leaflet).
  • Geen hoogteverschil tussen linker en rechter AV-klep
  • vrijwel altijd ASD I
  • soms ook een (klein) VSD
87
Q

Bestaat er lekkage bij het incompleet AVSD?

A

Vaak wel, in de regel uit de extra commissuur van de MV.

88
Q

Wat is de benaming van de AV-kleppen bij een incompleet AVSD?

A

De linker en de rechter AV-klep, omdat deze niet hun gebruikelijke kenmerken hebben.

89
Q

Hoe ziet de rechter AV-klep eruit bij een incompleet AVSD?

A

Hierbij is de anteroseptale commissuur vaak extra wijd.

90
Q

Wat is de positie van de aorta bij een (in)compleet AVSD?

A

Deze is enigzins naar anterior verplaatst, wat leidt tot verlenging en soms ook vernauwing van de LVOT (gooseneck)

91
Q

Wat is een sinusvenosusdefect?

A

Aanlegstoornissen in de embryonale ontwikkeling van het veneuze systeem vh hart

92
Q

Welke 3 typen sinusvenosusdefecten zijn er?

A

aanlegstoornissen bij:

  • de ingang van de VCI
  • de ingang van de VCS (vaakst)
  • ingang bij de sinus coronarius
93
Q

Wat zijn de kenmerken van een sinus venosusdefect?

A
  • RV-dilatatie met verdenking op shunting (hoge flowintergralen in de art. pulmonalis)
  • met TTE moeilijk in beeld te brengen defect (soms wel subcostaal), meestal de noodzaak van een TEE om bewijs te leveren
  • meestal gepaard met abnormale inmonding van de rechter bovenste longvenen in de VCS, of met abnormale inmonding van beide rechter longvenen.
94
Q

Wat zijn de hemodynamische gevolgen van een sinus venosusdefect?

A
  • dezelfde als bij een ASD II