Examen Juni Definities Flashcards

(32 cards)

1
Q

Spreekwoord

A

Een vaste zin, de formulering is onveranderlijk, de persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uitdrukking

A

Vervoegd werkwoord, formulering is veranderlijk, onderwerp kan veranderen en van het werkwoord kun je de tijd aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gezegden

A

Een vaste verbinding van woorden die geen werkwoorden bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verkleinwoorden

A

Het kan iets kleins aanduiden, het kan verwijzen naar iets liefs of gezelligs, het kan iets relativeren of het kan een uiting van misprijzen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Initiaalwoorden

A

Afkortingen die letter per letter worden uitgesproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vertellende ik:

A
  • is een ik-persoon
  • is een personage in het verhaal
  • vertelt het verhaal achteraf
  • weet hoe hey verhaal zal aflopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belevende ik:

A
  • is een ik-persoon
  • is een personage in het verhaal
  • weet enkel wat 1 personage voelt, hoort, weet …
  • bevindt zich in het verhaal
  • weet nog niet hoe het verhaal zal aflopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Personele verteller:

A
  • is een personage in het verhaal
  • weet enkel wat 1 personage weet, voelt, hoort …
  • bevindt zich in het verhaal
  • weet nog niet hoe het verhaal zal aflopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Alwetende verteller:

A
  • weet wat alle personages doen, weten, voelen…

* weet hoe het verhaal zal aflopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Meervoudig vertelperspectief:

A
  • het perspectief wisselt

* verschillende vertellers geven hun kijk op gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inheemse woorden

A

Woorden van Nederlandse oorsprong of woorden die zo vernederlandst zijn dat we ze niet herkennen als van vreemde afkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Neologismen

A

Nieuwvormingen: volledig nieuw gevormde woorden die nog niet vaak gebruikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

( neo ) helikoterouder

A

Een ouder die zich voortdurend bemoeid met zijn kinderen en alles in het oog houdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

( neo ) inhaalassistent

A

Een toestelletje in een auto dat aangeeft dat het veilig is om een andere auto in te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

( neo ) smirten

A

Flirten terwijl he buiten een sigaret rookt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leenwoorden

A

Woorden die we overnemen uit een vreemde taal.

17
Q

Vreemde woorden

A

Leenwoorden die niet aangepast worden aan het Nederlands

18
Q

Bastaard woorden

A

Leenwoorden die aangepast zijn aan het Nederlands.

19
Q

Protagonist

A

Wordt voor een probleem gesteld

20
Q

Antagonist

A

Oorzaak probleem

21
Q

Nevenfiguur

A

Helpt protagonist of antagonist

22
Q

Figurant

A

Zwijgt 99% van de tijd bv. Barman

23
Q

Vol karakter

A

Meerdere eigenschappen of maakt een evolutie door.

24
Q

Vlak karakter

A

1 - 3 karaktereigenschappen die steeds terugkomen.

25
Verteltijd
Tijd van het verhaal
26
Vertelde tijd
Hoelang je er overdoet om het te lezen.
27
Geografische ruimte
Waar? ( stad, land ...) zo specifiek mogelijk.
28
Sociale ruimte
Rijk? Arm? ( status: leerling, leerkracht...)
29
Anachronisme
Fout in de tijd
30
Versnelling
Vertelde tijd > verteltijd
31
Vertraging/ retardering
Vertelde tijd < verteltijd ( slowmotion )
32
Tijddekking/ isochronie
Dialoog 99% van de tijd